Reading Online Novel

Moord in de Dom(7)



Al moet je daar natuurlijk altijd voorzichtig mee zijn.





3

‘Tja, meneer Storm,’ zei adjudant Posthumus. ‘Aangezien u alleen maar zaken hebt kunnen bedenken die niet van belang waren, gaan we nu alles nog even langs.’

‘Alles langs?’

‘Alles wat wel belangrijk is. Hoe het u is vergaan, vanaf… Hoe laat sluit de kerk?’

‘Vier uur.’

‘Vanaf vier uur dan.’

Ik vertelde het hem precies, stap voor stap deze keer, in de goede volgorde. Om ongeveer half vijf, toen iedereen – dacht ik – weg was, was ik de trap opgegaan naar de balgenkamer, maar had die gelaten voor wat die was, net als het triforium, de smalle kooromgang vijftien meter boven de kerkvloer. Ik was verder geklommen tot aan het bovenste deurtje, bij de daklijst. Ik had buiten een tijdje rondgescharreld, hoog boven de straat, en foto’s gemaakt, totdat het te donker werd. Daarna had ik op de terugweg in de balgenkamer wat muziek opgeruimd, en rond een uur of vijf was ik weer beneden. Ik was nog een keer de kerk doorgegaan, door de kooromgang. Het vaste ritueel, de namen lezend op de grafzerken met alleen het geluid van mijn eigen voetstappen om me heen. Op zo’n moment was de kerk even van mij.

Ongeveer bij de deur naar het theehuis en de winkel was me het schijnsel opgevallen van de kaars die brandde in de Gedachteniskapel. Die moest iemand vergeten zijn uit te doen, dacht ik. Toen ik net de gouden boog van het grafmonument van Bisschop Joris van Egmond was gepasseerd, had ik de donkere omtrekken van het lichaam gezien, zo’n meter of zeven, acht verderop. In eerste instantie had ik gedacht dat het een jas was, of een kleed. Maar toen ik dichterbij kwam, zag ik dat ik me daarin vergist had.

‘Dat was het,’ zei ik ten slotte.

‘Tja.’ Posthumus zoog op zijn tanden. ‘Toen u naar boven ging, was er toen nog iemand in de kerk? Hebt u meneer Brinkhof bijvoorbeeld nog gezien?’

‘Ik ging ervan uit dat ik alleen was,’ zei ik. ‘Maar ik heb niet rondgekeken.’

‘Maar logischerwijs was hij er wel.’

‘Was wie er wel?’

‘Meneer Brinkhof.’

Ik staarde voor me uit. Het drong langzaam tot me door dat ik alles had kunnen voorkomen. Als ik eerder naar beneden was gegaan. Als ik die laatste foto’s niet had genomen. Als ik die muziek niet nog even had opgeruimd, als ik toevallig door het smalle raampje in de balgenkamer de kerk in had gekeken. Wat ik wel eens deed. Maar vandaag niet, omdat er toch niemand was. Dacht ik. Als ik wel gekeken had, had ik Vincent misschien nog gezien, of zijn moordenaar. Het was vlakbij gebeurd, meters onder het dak, en ik had niets doorgehad.

Ik schudde het van me af.

‘Wat schudt u?’ vroeg Posthumus.

‘Een zinloze gedachte,’ zei ik.

‘Is dat een gewoonte van u?’

‘Hoezo?’

‘Iets bedenken dat zinloos is en onbelangrijk?’

Ik haalde mijn schouders op. ‘Als u verder niets heeft,’ zei ik, ‘zou ik nu graag naar Gert Brinkhof toe gaan.’

‘Nog één vraag,’ zei hij. ‘Degene die als laatste de kerk verlaat, zet het alarm aan. Er is toch een alarm? Met een cijfercode en zo?’

‘De laatste, ja,’ zei ik. ‘Geen code, maar een sleutel.’

‘Maar hoe weet je dat je de laatste bent, in zo’n groot gebouw?’

‘In het halletje bij de zijdeur, waar u bent binnengekomen, hangt een bord met de namen van alle functionarissen erop, met naast elke naam een rode knop. Als die naar links is geschoven, betekent dat, dat die persoon nog in de kerk is.’

‘Hebt u een eigen knop?’

‘Medewerker kerkmuziek.’

‘Dus die knop was naar links geschoven?’

‘Ja, dat…’ Ik stopte. Dat was raar. Degene die als laatste de kerk had verlaten, die dat althans had gedacht, hoefde het alarm niet in te schakelen, omdat mijn knop nog naar links stond. Als je ervan uitging dat dat de moordenaar moet zijn geweest, had hij dus geweten dat ik nog binnen was. Toch had hij de tijd genomen om zijn ritueel uit te voeren. Dat was wel erg koelbloedig.

‘Interessant, nietwaar?’ Posthumus had hetzelfde bedacht als ik. ‘Merkwaardig. Een ijskoude moordenaar, zou ik zeggen.’

‘Of het was iemand die niet bij de kerk hoort,’ zei ik. ‘Die geen weet had van het alarm.’

‘Compliment.’ Hij stond op. ‘Dat is een goede analytische gedachte.’

Ik kon niet aan hem zien of hij het meende of dat het sarcastisch was bedoeld. Ik stond ook op.

‘Bent u hier deze week nog?’ vroeg hij.

‘Morgen,’ zei ik. ‘In elk geval ergens in de middag.’

‘Dan ziet u me wel even verschijnen.’

Hij knikte me minzaam toe. Hij wilde langer met me praten, mij nader ondervragen. Hij was nog lang niet met me klaar.