Reading Online Novel

Moord in de Dom(11)



Hij draaide zich opeens naar me om, en vroeg: ‘Heeft Vincent het met jou wel eens gehad over een bijzonder manuscript?’

‘Een manuscript? Van een boek?’ Geërgerd over zijn gebrek aan medeleven haalde ik mijn schouders op. ‘Niet dat ik me kan herinneren,’ zei ik. ‘Wat voor manuscript bedoel je?’

‘Nee, een muziekstuk.’ Hij bewoog zijn vingers, zenuwachtig.

Als ik met Vincent praatte ging het meestal over muziek, en het zou vast wel eens over een of andere speciale compositie zijn gegaan, maar ik kon niets bedenken. Over een bijzonder manuscript had hij het de laatste tijd zeker niet gehad. Niet met mij.

‘Laat ook maar,’ zei hij toen. ‘Het doet er niet toe.’

Hij keek weer naar buiten, naar de herfst buiten het raam. Ik had het gevoel dat het allemaal niet zo vaag was als hij beweerde. Hij was van slag. Misschien haalde hij dingen door elkaar, maar het maakte me nieuwsgierig.

‘Het is niets,’ zei hij weer. Hij liet het erbij, en we zwegen een tijdje.

‘Dan ga ik maar,’ zei ik ten slotte.

‘Je bier.’ Hij wees naar mijn flesje. Het zijne had de weg naar zijn mond al weer gevonden, al was dat meer werktuiglijk dan uit behoefte naar iets lekkers.

‘Drink jij het maar op,’ zei ik.

Dat kwam wel goed. Ik liep naar de deur en keek nog even om. Zijn ogen flitsten heen en weer, maar mij keek hij niet meer aan.

Toen ik bij de buitendeur was stond ik even stil. Uit zijn kamer kwam geen geluid. De dreunende bassen waren verstomd.





5

Ik had vanaf mijn tweeëntwintigste bijna dertig jaar voor de klas gestaan. Zo lang lesgeven gaat je niet in de koude kleren zitten, mij niet in elk geval, en op een dag was het ineens op. Ik was halverwege een dinsdag naar huis gegaan met het gevoel alsof er een sluisdeur was opengezet die niet meer dicht kon. Ik stroomde leeg.

Ik bleek niet onmisbaar, zoals ik ten onrechte had aangenomen. Er werd vlug een vervanger gevonden en het schoolleven draaide verder, ook zonder mij. Het speet me niets, maar ik merkte na een tijdje dat het abrupt wegvallen van een dagelijkse structuur me begon op te breken. Vandaar dat ik had aangeboden om me met het ordenen, bijhouden en distribueren van de bladmuziek van de Domcantorij bezig te houden.

Mijn aanbod was niet geheel overbodig. In de loop der tijd was er een zekere verslonzing in het archief geslopen, en dan zeg ik het netjes.

Het werk bleek een verademing. Bladmuziek stelt geen vragen en zeurt niet aan je hoofd, heeft geen ouders. En bovendien zei niemand tegen me dat er haast bij was. Het moest alleen gebeuren. En ik had zeeën van tijd.

De voorraad muziek was inmiddels zo groot, dat er verschillende ruimten werden gebruikt om alles in kwijt te kunnen, en dus bewoog ik me, met stapeltjes muziek onder mijn arm, regelmatig op mijn gemak voort tussen sacristie, secretariaat en balgenkamer. Tussen de plukjes toeristen door, die de indrukwekkende gotiek van de Domkerk op zich lieten inwerken.

De Domkerk is het hele jaar elke dag open, wat niet gewoon is voor een Nederlandse kerk. Alleen de monumenten kunnen zich dat veroorloven, zij het niet zonder een grote hoeveelheid vrijwilligers. Daar komt bij dat er in veel kerken niet al te veel te zien is, maar in de Domkerk wel, hoewel er ten tijde van de reformatie veel verloren is gegaan. De sporen daarvan zijn nog steeds duidelijk zichtbaar. Zelf zou ik er voorstander van zijn om de beschadigingen ongedaan te maken en de kerk weer op te sieren, maar daar ga ik niet over. Daarbij maken die sporen deel uit van de geschiedenis. Want de Domkerk is een bron van verhalen.

En van muziek natuurlijk.



Ik was erbij, op de achtergrond, toen aan de vrijwilligers van de Open Dom de volgende ochtend voordat de kerk openging, werd verteld wat er de vorige dag was gebeurd. Het was op het nieuws geweest, en de meesten wisten ervan, maar de voorzitter van de kerkenraad was speciaal overgekomen om het nieuws met hen te bepraten. Ook dominee VanderGracht was er.

Er werd afgesproken wat er al dan niet moest gebeuren. Schrik en afschuw voerden de boventoon, en een enkeling keek naar me om, misschien omdat ze dachten dat het voor mij, als cantorijlid, het ergste was. En daar hadden ze natuurlijk gelijk in.

Even later kwamen de eerste bezoekers de kerk binnen. Alles moest doorgaan, zoals elke dag. De wereld had stilgestaan, maar draaide inmiddels weer. In het gebouw was niets te merken van de gebeurtenissen van de vorige dag. Het onderzoek op de plaats delict was afgerond. Alleen voor wie goed keek was er op de vloer, op de plek waar ik Vincent had gevonden, nog een vlek te zien, iets donkerder dan de steen zelf.

Ik hield me ondanks alles bezig met mijn taak. Er waren nog wat stapeltjes koorpartijen die te laat waren ingeleverd, zoals zo vaak gebeurde, en moesten worden opgeborgen. Aan een tafel in de sacristie bladerde ik nogal doelloos in de kaartenbak en deed over het karwei drie keer langer dan gebruikelijk. Ik liep veel te vaak heen en weer tussen de tafel en de kasten met enveloppen, omdat ik elke keer weer iets vergat, of de naam van de componist niet meer wist. Het was onwerkelijk om hier mee bezig te zijn, alsof er niets was gebeurd, terwijl de beelden van de vorige dag nog vers waren.