Reading Online Novel

Moord in de Dom(6)



Ik ging de sacristie binnen. Posthumus zat nog op dezelfde plek en hij bestudeerde de bladzijden van een notitieboekje dat hij in zijn hand had. Hij nodigde me met een handgebaar uit om te gaan zitten en keek me aan.

‘Ik hoor dat meneer Brinkhof, het slachtoffer, homoseksueel was,’ begon hij plompverloren.

‘Ja,’ zei ik.

‘En hij had geen vaste partner, klopt dat?’

‘Voor zover ik weet niet.’

‘Hoe dachten de andere koorleden over hem? Waren er mensen die een uitzonderlijke hekel aan hem hadden?’

Ik schudde mijn hoofd. ‘Hij was populair,’ zei ik.

‘Bij iemand in het bijzonder? Of was er iemand met wie het contact verder ging dan alleen maar populair zijn?’

Ik aarzelde. Maria, natuurlijk. Iedereen had Vincent regelmatig met haar gezien. In de pauzes van de koorrepetities stonden ze vaak met zijn tweeën te praten, en zo nu en dan verdwenen ze, de kerk in. Niet langer dan een paar minuten, maar toch. Maria was getrouwd. Ik had haar man wel eens gezien bij een concert. Helemaal geen type dat je aan haar zijde zou verwachten.

Er hing een waas van heimelijkheid en vertrouwelijkheid om het contact tussen Vincent en Maria en hoewel ze ervoor zorgden dat niemand hen kon verstaan, was van veraf duidelijk te zien dat hun gesprekken niet altijd over koetjes en kalfjes gingen. Daarvoor hoefde je niet te kunnen liplezen. Vincent mocht dan homo zijn, maar er had tussen hem en Maria een mate van intimiteit bestaan, waaruit ik soms dacht te kunnen opmaken dat Vincent ook op vrouwen viel. Ik had het hem wel eens gevraagd, maar hij had er niet duidelijk op geantwoord. Hij had gezegd dat het leven soms bijzondere verrassingen kende. Met zo’n lachje in zijn ogen, waarop ik alleen maar een beetje onduidelijk had kunnen hummen.

Iets weerhield me ervan Maria’s naam te noemen. Ik wilde niemand van ons in moeilijkheden brengen, zeker Maria niet.

‘U aarzelt?’

Ik schudde mijn hoofd. ‘Het is niets,’ zei ik. ‘Ik moet niet zomaar iets insinueren. Dat lijkt me niet verstandig.’

‘Doet u het toch maar.’

‘Nee, nee,’ zei ik. ‘Het is echt niets.’



Maria, daar kon je niet zomaar omheen, dat was het gevoel dat ik de eerste keer dat ze binnenkwam, een half jaar geleden, kreeg.

Ik was aan een tafel achter in de sacristie koorpartijen aan het nummeren, toen ze opeens voor me stond. Ik moet er nogal onnozel hebben uitgezien, zoals ik haar met open mond aanstaarde.

Maria is een vrouw waar mannen automatisch naar kijken. Het soort kijken dat in veel gevallen wordt gevolgd door toenaderingspogingen en foute verzinsels.

Dat riep ze op, en toen ik me haastig weer over mijn werk boog, veegde ik met mijn hand per ongeluk een stapel bladmuziek van tafel. Ik bukte me om die op te rapen en stootte mijn hoofd keihard tegen de rand van het tafelblad. ‘Kut!’ zei ik, en ik kwam overeind, met mijn ene hand tegen mijn achterhoofd en met de bladmuziek in de andere.

‘Kan ik helpen?’ Ze was recht tegenover me gaan zitten. Ik keek van dichtbij in haar groene ogen. Dat dacht ik, groen, maar ik ben niet goed in kleuren. Grijze ogen, dat kan ook.

‘Het gaat al,’ zei ik.

‘Iemand zei dat ik naar u toe moest.’

‘Je.’

‘Sorry?’

‘Geen u, maar je.’

‘O, oké. Maar klopt dat, van de muziek?’ Ze keek naar de stapeltjes op de tafel en lachte.

Dat moest ze nou niet doen, zo naar me lachen. Ik voelde tot mijn ergernis dat ik rood werd.

‘Val je in?’ vroeg ik, zakelijk.

‘Nee.’ Ze schudde haar hoofd, en haar pikzwarte krullen dansten vrolijk mee. ‘Ik word lid.’

‘Dan moet je een nummer hebben.’

‘Nou, dat lijkt me wel wat.’

Niemand zou op het idee komen om haar als een nummer te zien, maar het ‘leek haar wel wat’.

‘Voor op je muziek,’ zei ik. ‘Hetzelfde nummer als op je koorkleed.’

‘Doe jij dat ook? Koorkleden?’

‘Nee, dat doet Agnes.’ Ik keek langs haar heen, wat niet meeviel, en zag dat Agnes aan de andere kant zat te praten met Julia, haar buurvrouw bij de alten. ‘Die daar, met dat korte haar en die bril.’ Ik wees haar aan.

‘Dan ga ik eerst maar even naar haar toe, en dan kom ik weer bij je terug.’ Ze stond op. ‘Ik heet Maria,’ zei ze. ‘Maria Aldewereld.’

‘Peter Storm,’ zei ik.

Ze glimlachte nog een keer voordat ze zich omdraaide. Ik staarde haar stom en onbeholpen na. Zo was Maria, met haar gretige, berekenende, in veel gevallen onvoorspelbare manier van doen. Toch kon ik me met geen mogelijkheid voorstellen dat ze iets met de dood van Vincent te maken had. Wat ze ook was, gewelddadig was ze niet, daar stak ik mijn hand voor in het vuur.