Reading Online Novel

Moord in de Dom(46)



‘Stop,’ zei ik zacht, terwijl ik Sjoerd bij zijn schouder pakte.

‘Wat is er?’

‘Sst.’ Met al mijn zintuigen op scherp bleef ik doodstil zitten, maar ik ving niets op.

‘Wat is er nou?’

‘Ik weet het niet. Ik dacht dat ik iets hoorde.’

‘Dat was ik.’

‘Nee nee, luister.’

Een minuut kan soms een jaar duren, dus ik weet niet precies hoe lang we daar zo zaten, twee standbeelden bij het hoofd van baron Van Gendt, maar alles bleef stil.

‘Je bent een beetje paranoïde, vriend.’ Sjoerd tilde zijn moker, die hij op de grond had laten rusten, weer op. ‘Als je me loslaat, kan ik weer door. Als je het niet erg vindt.’

Ik had het me verbeeld, het kippenvel op mijn armen verdween en ik liet Sjoerd verder zijn gang gaan. Hij vorderde, stukje voor stukje, langs het randje.

‘Er zit een holte onder,’ zei hij. ‘Zeker weten.’ Het zweet droop van zijn voorhoofd, hoewel het kil was in de kerk. ‘Schijn eens bij.’

Ik scheen op de traptrede. Er was een klein gat in ontstaan, en ik probeerde de zaklamp naar binnen te richten. Ik kwam iets overeind en keek daardoor automatisch naar de spijlen van het hek tussen het hoogkoor en de kooromgang, vlak voor mijn neus.

Ik keek recht in het gezicht van Remmelt Wijborch, een bleke vlek achter het hek, nog geen twee meter van me vandaan.



‘Hó!’ riep ik, zoiets. Als een geluidloze schim was hij door de kerk gegaan. Ik had het dus toch gemerkt, zonder te weten wat ik hoorde of voelde.

‘Sjéés!’ Sjoerd liet de moker vallen en keek me geschrokken aan. ‘Wat doe je, man?’ Hij volgde mijn blik, en zag Remmelt staan. Zijn adem stokte.

‘Wat zijn jullie in godsnaam aan het doen?’ vroeg het bleke gezicht achter het koorhek.

‘Remmelt, luister.’ Sjoerd kwam bij zinnen en ging staan. ‘Ik kan het uitleggen.’

Remmelt stapte op de stenen bank voor zijn voeten, stak zijn neus tussen de spijlen van het hek door en keek naar het gat in de traptrede. ‘Is dat…?’

‘Loop even om,’ zei Sjoerd. ‘Dan vertel ik het je.’

‘Dat haalt je de donder.’ Remmelt stapte zo haastig van de bank af, dat hij bijna achterover viel. Hij verdween uit het zicht, maar een paar seconden later kwam hij hijgend van haast en opwinding het hoogkoor op.

‘Dat zag ik nou toevallig,’ zei hij. ‘Dat jullie naar binnen gingen.’

We hadden hem niet gezien. Hij was langs de kerk gekomen op hetzelfde moment dat wij naar binnen gingen. Alsof het zo had moeten zijn.

Ik was ook gaan staan, zonder te weten wat ik moest doen.

Sjoerd ging Remmelt tegemoet, en legde een hand op zijn schouder.

Remmelt schudde hem af. ‘Dus jij hebt ontdekt waar het ligt,’ zei hij, hees van woede. ‘Zelf op onderzoek uit gaan en mij erbuiten laten, schoft!’ Hij wilde Sjoerd opzij duwen, maar die stond rotsvast op zijn voeten.

‘Luister nou eens,’ zei hij. ‘Wist jij hiervan?’ Hij wees naar achteren. ‘Van deze bergplaats?’

‘Geen sprake van.’

‘Remmelt?’

‘Donder op, man. Ik ben niet zo achterbaks als jij.’

‘Nou, nou.’

‘Achterbaks, ja! En jij?’ Hij keek over Sjoerds schouder naar mij. ‘Dus je wist het wél. Hoor jij er ook bij, koorzangertje? Wat weet jij van muziek, zeg dat eens!’

‘Je hebt weer gezopen, Remmelt. Ik ruik het,’ zei Sjoerd, terwijl ik naar een antwoord zocht. Koorzangertje, dat klonk nogal denigrerend. Ik besloot dat ik maar beter mijn mond kon houden.

‘Dus jullie hebben het gevonden?’ zei Remmelt. Hij keek naar het donkere hoekje naast de graftombe. ‘Is dat de plek?’

‘We weten het nog niet helemaal zeker.’ Sjoerd hief zijn handen op. ‘En daarom hebben we het nog niet openbaar gemaakt.’

‘Openbaar maken, hè?’ zei Remmelt woedend. ‘En mij gewoon overslaan, hè?’

‘Natuurlijk niet, Remmelt.’ Sjoerd zei het zo verontwaardigd, dat ik bijna in de lach schoot. ‘Maar het lijkt er trouwens op dat iemand ons voor is geweest.’

‘Laat me erdoor, ik wil het zien.’ Het laatste leek hij niet te hebben gehoord.

‘Oké, oké.’ Sjoerd deed een stap opzij. ‘Maar we zijn er nog niet helemaal.’

Het koorzangertje trok zich dienstbaar terug en maakte plaats voor de twee kemphanen, die ik in de pandhof had gezien. Twee tegenpolen met hetzelfde doel. Maar hoewel ík toch degene was die het raadsel had opgelost, bemoeide ik me niet met hen. Het was zo al spannend genoeg. Ze hurkten samen voor de traptrede neer, naast de admiraal.

‘Maar waarom zou het hier liggen?’ vroeg Remmelt.