Moord in de Dom(41)
Ik had tot mijn opluchting bericht gekregen dat ik voor het onderwijs was afgekeurd, en via een oude vriendin van me was ik in contact gekomen met het kantoor van de Nederlandse Bachvereniging. Ik sprong daar als het nodig was op vrijwillige basis in bij grote postverzendingen, en ik hield het muzikantenarchief bij. Zo ontmoette ik andere mensen, en als hulpkracht kon ik zo nu en dan ook gratis concerten bijwonen.
Repetitieavonden, kerkdiensten en concerten, dat waren de lichtpuntjes in die donkere tijd, en ik stelde elke keer het naar huis gaan, als we met een groepje na afloop van een repetitie of een concert bij Broers zaten, zo lang mogelijk uit. Ik snakte naar het voorjaar, als alles weer goed zou komen.
Het Britten-concert met de kinderen was een groot succes, Steven en Klaartje zongen hun ‘Benedictus’ rechttoe rechtaan, en ik zag aan de gezichten van het publiek hoe verrast ze waren door de kwaliteit. En, het moet gezegd, na afloop was Thérèse er als de kippen bij om de twee te complimenteren met hun prestatie. Het concert was een van de gelegenheden die ons de donkere herfst en de koude winter voor even deden vergeten.
Ik ging die winter één keer uit eten, met Julia. Het hoogtepunt van de maand januari. Ik laafde me aan haar aanwezigheid, al probeerde ik zo veel mogelijk te verbergen dat ik het niet leuk vond als ze over haar rits aanvankelijk geweldige maar vervolgens uitzichtloze verliefdheden vertelde. Ze had geen relatie, maar ze hunkerde er wel naar. Tot die tijd had ze in elk geval een heleboel vriendinnen.
En mij, die ene avond.
Op een dag, zo ongeveer half februari, was ik bezig met een klus, waar het al heel lang niet van gekomen was. Ik ordende op mijn computer mijn meest recente foto’s. Ik werkte ze hier en daar wat bij. Wat meer schaduw of kleur, of juist niet. Bijsnijden indien nodig. Leuk werk, ik vergat de tijd als ik ermee bezig was.
De fotoserie die ik op het dak van de Domkerk had gemaakt, was ik door alle consternatie helemaal vergeten. Het waren de laatste foto’s die ik had gemaakt. Fotograferen in de winter kan mooie plaatjes opleveren, maar de eerste maanden van het jaar waren vergeleken met de sprookjesachtige witte kerst van een onuitstaanbare somberheid, en ik had de camera niet meer uit mijn tas gehaald.
Het was leuk om de foto’s terug te zien. Vooral omdat ik ze nu op het computerscherm zag, in plaats van op het kleine schermpje van mijn toestel.
Vanaf de straat gezien zijn de pinakels langs de dakrand gewoon pinakels, maar op deze foto’s, die ik van dichtbij had genomen, was te zien hoe reusachtig ze waren.
Ik had me echt uitgeleefd, met onverwachte en interessante doorkijkjes op de Pieterskerk, de Voetiusstraat, de Domtoren en de Janskerk aan het einde van de Domstraat.
Er hadden niet veel mensen op straat gelopen, zag ik op een van de laatste foto’s, genomen aan het eind van die herfstige zondagmiddag. Een groepje toeristen stond posters en foto’s in de etalage van Catch te bekijken. Een vrouw fietste in de richting van de kerk. Een man stak de straat over. Een ander liep op het trottoir bij de kerk vandaan en keek naar iemand die uit zijn auto stapte.
Allemaal mensen die geen enkel idee hadden van wat er vlakbij, in de kerk, gebeurde. Ze gingen er onwetend aan voorbij.
Mijn ogen dwaalden over het scherm, tot ze stil hielden bij een figuur op de stoep. Een man of een vrouw, met de rug naar me toe. Iets in die verstilde figuur trok mijn aandacht, zonder dat ik wist waarom. Ik staarde er een tijdje naar, terwijl mijn gedachten doelloos rondtolden, tot ik ten slotte in actie kwam.
Bij effecten koos ik voor het scherper maken van de randen, maar aan het figuurtje op het trottoir veranderde niet veel. De optie afstellen gaf de mogelijkheid om accenten uit te lichten, de foto’s lichter of donkerder te maken en de kleurtemperatuur bij te stellen. Maar bij basisbewerkingen werd het pas interessant. Ik kon de foto bijsnijden door alleen het gedeelte van de foto dat ik wilde zien, te markeren. Ik klikte op toepassen. Het gedeelte van de foto waar het me om ging kwam naar voren, de rest verdween. Ik zag de figuur op het trottoir en de auto ernaast, een stuk dichterbij. Ik keek er verbaasd naar en sneed ook de auto eraf, waardoor alleen de man – dat kon ik nu zien – op het trottoir overbleef en nog dichterbij kwam, al werd het beeld grover van korrel. Aan de houding meende ik het al te kunnen zien, maar nu herkende ik ook de zijkant van zijn gezicht. De man op het trottoir was Raymond Bloem.
De maandag daarop, toen we na de koorrepetitie bij Broers zaten om Giacomo Rossini, van wie we de zaterdag daarop de Petite Messe Solennelle zouden zingen, te laten zwemmen in een biertje, een glas port of een glas rosé, kwam het gesprek plotseling op Raymond Bloem.
‘Weet je wie ik laatst op het station zag?’ zei Agnes.
We antwoordden dat we het niet wisten.