Reading Online Novel

Kurt Wallander 04(97)



‘Ze is immers behoorlijk onervaren’, zei Svedberg. ‘Het was maar een vraag.’

‘Ik denk dat ze dat uitstekend redt’, zei Wallander. ‘Als jullie nu verder niks meer hebben, dan denk ik dat we maar opbreken.’

Wallander keerde terug naar zijn kamer. Hij bleef een poosje voor het raam staan zonder ergens aan te denken. Daarna ging hij aan zijn bureau zitten en begon opnieuw al het materiaal door te nemen dat ze tot nu toe hadden rondom de persoon Alfred Harderberg en diens zakenimperium. Veel daarvan had hij eerder gelezen, maar hij nam alles nog een keer zorgvuldig door. Een heleboel ervan begreep hij niet. De meest ingewikkelde zakentransacties – hoe een onderneming ongemerkt in een andere opging, het gecompliceerde spel van aandelen en emissies – gaven hem het gevoel dat hij een wereld binnen keek waarvan hij de geldende wetten niet kende. Af en toe onderbrak hij zijn werk om te proberen of hij Sven Nyberg te pakken kon krijgen, maar daar slaagde hij niet in. Hij sloeg de lunch over en verliet het politiebureau pas om halfvier. Nyberg had nog steeds niets van zich laten horen. Wallander vermoedde dat hij voordat hij naar kasteel Farnholm vertrok, niet te weten zou komen waar de plastic container voor gebruikt werd. Hij liep door de storm naar het kebabrestaurantje aan Stortorget om te eten. De hele tijd dacht hij aan Alfred Harderberg.

Toen Wallander op het politiebureau terugkeerde, lag er een bericht van kasteel Farnholm op zijn bureau dat doctor Harderberg bereid was hem die avond om halfacht te ontvangen. Hij liep de gang op om Martinson te zoeken. Ze moesten zich voorbereiden, doornemen welke vragen ze zouden stellen en welke ze voorlopig nog voor zichzelf zouden houden. In de gang liep hij Svedberg tegen het lijf, die net naar buiten wilde gaan.

‘Je moet Martinson thuis bellen’, zei Svedberg. ‘Hij is net weggereden. Ik weet niet wat er was.’

Wallander liep terug naar zijn kamer en pakte de telefoon. Martinson zelf nam op.

‘Ik kan niet mee’, zei Martinson. ‘Mijn vrouw is ziek. Ik kan geen oppas krijgen. Kun je Svedberg niet meenemen?’

‘Hij is net vertrokken’, antwoordde Wallander. ‘Ik weet niet waar hij naartoe ging.’

‘Het spijt me’, zei Martinson.

‘Natuurlijk moet je thuisblijven’, antwoordde Wallander. ‘Ik los het wel op.’

‘Je kunt Björk wel meenemen’, stelde Martinson sarcastisch voor.

‘Daar heb je gelijk in’, antwoordde Wallander serieus. ‘Ik zal erover nadenken.’

Op het moment dat hij de telefoonhoorn neerlegde, besloot hij kasteel Farnholm alleen te bezoeken. Hij besefte ook dat dat was wat hij eigenlijk wilde.

Mijn grootste zwakte als politieman, dacht hij. Dat ik het liefst alleen werk. Met de jaren was hij er echter steeds minder zeker van geworden of dat echt een zwakte was.

Om zich in alle rust te kunnen concentreren verliet hij direct het politiebureau. Hij ging in de auto zitten en reed Ystad uit. Het stormde flink en de windstoten begonnen de kracht van een orkaan te krijgen. De auto werd alle kanten op geslingerd. Opengereten wolken joegen langs de hemel. Hij vroeg zich af hoe het ginds in Löderup met zijn vaders dak zou gaan. Heel even miste hij zijn operamuziek. Hij ging langs de kant van de weg staan en deed het interieurlichtje aan, maar hij zocht tevergeefs. Hij kon nergens een van zijn oude cassettes vinden. Pas toen realiseerde hij zich dat dit niet zijn eigen auto was, maar een huurauto. Hij reed verder in de richting van Kristianstad. In gedachten probeerde hij door te nemen waar hij met Alfred Harderberg over zou praten. Hij besefte echter dat hij het meest uitkeek naar de ontmoeting zelf. In de ontelbare rapporten die hij had gelezen, had niet één foto van de man van Farnholm gestaan en Ann-Britt Höglund had verteld dat hij extreem schuw voor fotografen was. Bij de weinige gelegenheden dat hij in het openbaar optrad, zorgden zijn medewerkers ervoor dat er nooit fotografen in de buurt waren. Bij navraag bij Sveriges Television was ook gebleken dat ze geen enkel fragment in hun archief hadden waarin hij in beeld voorkwam.

Wallander dacht terug aan zijn eerste bezoek aan kasteel Farnholm. Toen had hij het gevoel gekregen dat stilte en afzondering de zeer rijken kenmerkten. Nu voegde hij daar voor zichzelf nog iets aan toe: ze waren ook onzichtbare wezens. Gezichtloze mensen in mooie omgevingen.

Vlak voor Tomelilla reed hij een haas aan die in het licht van de koplampen voorbijschoot. Hij stopte en stapte uit in de wind die hem bijna omverrukte. De haas lag op de weg te spartelen met zijn achterpoten. Wallander zocht aan de kant van de weg naar een steen, maar toen hij terugkwam was de haas al dood. Met zijn voet schoof hij hem van de rijbaan en hij keerde met een onbehaaglijk gevoel terug naar de auto. De windstoten waren zo krachtig dat het portier bijna uit zijn hand werd gerukt. Hij reed Tomelilla in, waar hij bij een café stopte en een broodje en een kop koffie bestelde. Het was inmiddels kwart voor zes. Hij haalde een blocnote te voorschijn en schreef een paar vragen op als geheugensteuntje. Hij merkte dat hij gespannen was voor de ontmoeting. Tegelijkertijd piekerde hij over het absurde feit dat dat betekende dat hij hoopte dat hij een moordenaar zou treffen.