Kurt Wallander 04(89)
Ze gingen dus met enthousiasme aan de slag. Björk deed het deksel open van de doos waarin hij de overuren bewaarde. Hij spoorde hen aan, onder de voorwaarde dat er niets uitlekte. Per Åkeson had zijn colbert uitgetrokken, zijn altijd even netjes geknoopte das wat losser gemaakt en was een medewerker als alle andere geworden, ook al verloor hij nooit zijn autoriteit als leider van de operatie die van start ging.
Maar Wallander was degene die de beslissingen nam, dat voelde hij, en dat gaf hem zo nu en dan rillingen van genot. Door onverwachte omstandigheden en een consideratie van zijn collega’s die hij nauwelijks verdiende, had hij de kans gekregen een beetje boete te doen voor de schuld die hij voelde nadat hij het vertrouwen dat Sten Torstensson hem op Skagen had geschonken had afgewezen. Nu hij het rechercheonderzoek leidde naar degene die de twee advocaten had omgebracht, zocht hij tegelijkertijd naar een mogelijkheid om met dat gevoel in het reine te komen. Hij was zo opgeslokt geweest door zijn eigen ellende dat hij Sten Torstenssons noodkreet niet gehoord had, niet had toegestaan dat die door zijn goed afgegrendelde egoïstische neerslachtigheid heen drong.
Ergens in deze periode schreef hij ook een brief naar Baiba Liepa die hij nooit verstuurde. Daarin probeerde hij aan haar uit te leggen, en daarmee aan zichzelf, wat het eigenlijk betekende dat hij het jaar daarvoor iemand had omgebracht, terwijl hij zich nu ook schuldig voelde over de dood van Sten Torstensson en het afwijzen van diens smeekbede om hulp. De conclusie die hij meende te kunnen trekken, ook al wantrouwde hij die in zijn binnenste, was dat de dood van Sten Torstensson hem opeens meer was gaan kwellen dan de gebeurtenissen op het mistige oefenterrein, omgeven door de onzichtbare schapen, van het jaar daarvoor.
Uiterlijk was er echter niets te merken van zijn kwellingen. In de kantine bespraken zijn collega’s fluisterend de terugkeer en het herstel van Wallander, en ze vonden dat even verbijsterend als wanneer hij verlamd op een brancard had gelegen en opeens was opgestaan toen het rechercheteam een oproep aan hem deed. Martinson, die zijn cynische opmerkingen soms niet voor zich kon houden, zei: ‘Wat Kurt nodig had was een flinke moord. Geen nerveuze, beetje slordig uitgevoerde doodslag. Twee dode advocaten, een landmijn in een tuin en een Aziatische springstofcombinatie in de benzinetank, dat was het recept dat hij nodig had om weer op te knappen.’
Niemand twijfelde eraan dat er een zekere grond van waarheid zat in datgene waaraan Martinson uitdrukking gaf.
Het kostte hen een week om de zaken fundamenteel in kaart te brengen. Gedurende die week sliepen Wallander noch zijn collega’s gemiddeld meer dan vijf uur per nacht. Naderhand zouden ze op die week terugkijken alsof ze echt bewezen hadden dat een muis hard kon brullen als dat nodig was. Zelfs Per Åkeson, die zich niet snel liet imponeren, kon het niet laten om zijn afwezige petje af te zetten voor wat de politiemensen hadden bereikt.
‘Dit mag absoluut niet uitkomen’, zei hij op een late avond tegen Wallander, toen ze even naar buiten waren gelopen om in de koele herfstlucht een frisse neus te halen en de vermoeidheid te verdrijven. Wallander had eerst niet begrepen wat hij bedoelde.
‘Als dit naar buiten komt, dan zullen de korpsleiding van de rijkspolitie en het ministerie van Justitie een onderzoek instellen, hetgeen er op termijn toe zal leiden dat iets wat het Ystadmodel zal worden genoemd aan de burgers zal worden gepresenteerd: hoe je met minimale middelen grote resultaten kunt boeken. Ze zullen het als bewijs aanvoeren voor het gegeven dat de Zweedse politie helemaal niet onderbemand is. Ze zullen ons als reden aanvoeren voor de stelling dat er eigenlijk veel te veel politiemensen zijn. Zoveel dat ze elkaar voor de voeten lopen en daarmee aanleiding geven tot geldverspilling en voortdurend verslechterende cijfers van het aantal opgeloste misdrijven.’
‘We hebben toch nog helemaal geen resultaat bereikt’, had Wallander verwonderd geantwoord.
‘Ik heb het over de korpsleiding van de rijkspolitie’, zei Per Åkeson. ‘Ik heb het over de mysterieuze wereld van de politici. Waar men achter eindeloze hoeveelheden woorden eigenlijk niets anders doet dan muggenziften en olifanten maken. Waar men iedere avond gaat slapen met het gebed dat het de volgende dag mogelijk zal zijn water in wijn te veranderen. Ik heb het niet over het feit dat we nog niet hebben uitgezocht wie de twee advocaten heeft omgebracht. Ik heb het over het feit dat we nu weten dat Alfred Harderberg niet de boven iedere verdenking verheven burger is zoals we tot nu toe hebben gedacht.’
Dat klopte ook helemaal. Tijdens die hectische week brachten ze Alfred Harderbergs imperium in kaart; natuurlijk niet volledig, maar toch zodanig dat ze konden zien dat de leemtes, de zwarte gaten, er heel duidelijk op wezen dat ze de man die op kasteel Farnholm woonde niet uit het zicht mochten verliezen.