Reading Online Novel

Kurt Wallander 04(67)



‘Was hij een goede accountant?’ vroeg Wallander.

Martin Oscarssons antwoord was zeer resoluut.

‘Hij was de beste accountant met wie ik in mijn hele leven in aanraking ben gekomen.’

‘Waarom?’

‘Hij werkte snel, maar zonder zijn accuratesse te verliezen. Hij was zeer betrokken bij zijn vak en kwam voortdurend met voorstellen voor verschillende mogelijkheden waarmee de provincie geld kon besparen.’

‘Ik heb gehoord dat hij gekarakteriseerd werd als een zeer fatsoenlijk man’, zei Wallander.

‘Natuurlijk was hij dat,’ antwoordde Martin Oscarsson, ‘maar zo bijzonder is dat niet. Accountants zijn altijd fatsoenlijk. Hoewel er natuurlijk uitzonderingen bestaan. Maar die kunnen nooit overleven in een bestuurslichaam als Provinciale Staten.’

Wallander dacht even na voordat hij verderging.

‘Opeens pleegt hij zelfmoord’, zei hij. ‘Kwam dat onverwacht?’

‘Uiteraard was dat onverwacht’, antwoordde Martin Oscarsson. ‘Is dat niet met alle zelfmoorden zo?’

Nadien kon Wallander voor zichzelf geen bevredigend antwoord geven op de vraag wat er eigenlijk gebeurde. Iets in de stem van Martin Oscarsson, een vage flard van onzekerheid, misschien van tegenzin, klonk door in de manier waarop hij antwoord gaf. Voor Wallander veranderde het gesprek daarmee van karakter; hij verscherpte zijn aandacht, de routine werd vervangen door waakzaamheid.

‘U moet nauw met Lars Borman hebben samengewerkt’, zei Wallander. ‘U moet hem goed hebben gekend. Hoe was hij als mens?’

‘We gingen privé niet met elkaar om. Hij leefde voor zijn werk en zijn gezin. Hij bezat een integriteit die door niemand in twijfel werd getrokken. Wanneer iemand hem te na kwam, dan trok hij zich meteen terug.’

‘Kan hij ernstig ziek zijn geweest?’

‘Ik weet het niet.’

‘U moet veel over zijn zelfmoord hebben nagedacht.’

‘Het was een nare tijd. Het overschaduwde de laatste maanden voor ik met pensioen ging.’

‘Kunt u iets over zijn laatste werkdag vertellen?’

‘Omdat hij op een zondag overleed, heb ik hem voor het laatst gezien op vrijdagmiddag. Op een vergadering met de financiële hoofden van Provinciale Staten. Het was een behoorlijk emotionele vergadering, helaas.’

‘Waarom?’

‘De meningen waren verdeeld over hoe een probleem moest worden opgelost.’

‘Welk probleem?’

Martin Oscarsson keek hem nadenkend aan.

‘Ik weet niet zeker of ik u op die vraag wel een antwoord moet geven, hoofdinspecteur’, zei hij.

‘Waarom niet?’

‘In de eerste plaats ben ik met pensioen. In de tweede plaats schrijft de bestuurswetgeving voor welke zaken vertrouwelijk behandeld moeten worden.’

‘We hebben in dit land een Wet Openbaarheid van Bestuur’, zei Wallander.

‘Die geldt echter niet voor die aangelegenheden die om bepaalde redenen minder geschikt worden geacht om openbaar te maken.’

Wallander dacht na voordat hij verderging.

‘Op de laatste dag waarop Lars Borman in dienst was, nam hij deel aan een vergadering met de financiële hoofden van Provinciale Staten’, zei hij. ‘Heb ik dat goed begrepen?’

Martin Oscarsson knikte.

‘Op die vergadering werd een probleem besproken, waarbij de emoties af en toe hoog opliepen, waarvan men later vond dat het buiten de eis op openbaarheid van bestuur lag. Dat betekent met andere woorden dat de notulen geheim zijn?’

‘Dat is niet juist’, antwoordde Martin Oscarsson. ‘Er zijn geen notulen van.’

‘Dan kan het ook geen gewone bestuursvergadering zijn geweest’, zei Wallander. ‘Dan moeten er notulen worden bijgehouden, die vervolgens moeten worden vastgesteld.’

‘Het was een vertrouwelijk overleg’, zei Martin Oscarsson. ‘Het is nu allemaal verleden tijd. Ik geloof niet dat ik op verdere vragen moet antwoorden. Ik ben een oude man. Ik ben vergeten wat er is gebeurd.’

Het is precies andersom, dacht Wallander. De man die voor mij zit, is niets vergeten. Wat voor kwestie zou er op die vrijdag behandeld zijn?

‘Ik kan u natuurlijk niet dwingen op mijn vragen antwoord te geven’, zei Wallander. ‘Maar ik kan mij tot een officier van justitie wenden. Ik kan naar het bestuur van de provincie gaan. Ik kan überhaupt veel doen om er uiteindelijk achter te komen wat het probleem was.’

‘Ik geef geen antwoord op verdere vragen’, zei Martin Oscarsson, terwijl hij opstond.

Wallander bleef zitten.

‘Gaat u zitten’, zei hij met besliste stem. ‘Ik heb een voorstel.’

Martin Oscarsson aarzelde voordat hij weer ging zitten.

‘Laten we hetzelfde doen als op die vrijdagmiddag’, zei Wallander. ‘Ik maak geen aantekeningen. Laten we het een vertrouwelijk gesprek noemen. Er zijn geen getuigen van dat dit gesprek ooit heeft plaatsgehad. Ik kan u mijn woord geven dat ik nooit aan u zal refereren, wat u ook gaat zeggen. Als het nodig mocht zijn, dan kan ik elders informatie halen.’