Kurt Wallander 04(65)
‘Dat moet ik natuurlijk niet zeggen’, zei Ebba.
‘Misschien niet’, antwoordde Wallander. ‘Maar ik wil de map direct hebben.’
Hij beëindigde het gesprek.
Opeens viel hem iets in. Hij liep de gang op en klopte aan bij Svedberg. Toen hij de deur opende was Svedberg net bezig Martinsons aantekeningen over de auto’s van de vorige avond door te nemen.
‘Kurt Ström’, zei Wallander. ‘Herinner jij je die naam nog?’
Svedberg dacht na.
‘Een politieman in Malmö’, zei hij vervolgens aarzelend. ‘Of zit ik fout?’
‘Dat klopt’, zei Wallander. ‘Ik wil dat je iets voor me doet wanneer je klaar bent met die auto’s. Kurt Ström is jaren geleden gestopt bij de politie. Er gingen geruchten dat hij zelf ontslag moest nemen omdat hij anders ontslagen zou worden. Ik wil dat je probeert uit te zoeken wat er gebeurd is. Heel discreet.’
Svedberg schreef de naam op.
‘Mag ik vragen waarom?’ vroeg hij. ‘Heeft dat met de advocaten te maken? Met de auto die de lucht in vloog? De mijn in de tuin?’
‘Alles heeft ermee te maken’, antwoordde Wallander. ‘Kurt Ström werkt als beveiligingsman bij kasteel Farnholm. Waar Gustaf Torstensson op bezoek was geweest op dezelfde avond dat hij stierf.’
‘Ik zal het uitzoeken’, zei Svedberg.
Wallander keerde terug naar zijn kamer en ging aan zijn bureau zitten. Hij was heel moe. Hij kon het niet eens opbrengen eraan te denken hoe weinig het eigenlijk had gescheeld of Ann-Britt Höglund en hij waren die nacht omgekomen.
Later, dacht hij. Nu niet. De dode Lars Borman is momenteel belangrijker dan de levende Kurt Wallander.
Hij zocht de Provinciale Staten van Malmöhus op in het telefoonboek. Hij wist nog dat die in Lund gevestigd waren. Hij belde het nummer en er werd meteen opgenomen. Hij vroeg aan de centrale of hij kon worden doorverbonden met de financiële afdeling, met een van de afdelingshoofden.
‘Zij zijn vandaag niet aanwezig’, zei de telefoniste.
‘Maar er zal toch wel iemand beschikbaar zijn?’
‘Ze hebben de hele dag een begrotingsconferentie’, zei het meisje geduldig.
‘Waar?’
‘Ze zitten in het conferentiecentrum in Höör’, zei het meisje. ‘Maar het is vergeefse moeite daarheen te bellen.’
‘Hoe heet het afdelingshoofd van de Provinciale Rekenkamer?’ vroeg Wallander. ‘Is hij daar ook?’
‘Zijn naam is Thomas Rundstedt’, antwoordde het meisje. ‘Hij is ook in Höör. Maar misschien kunt u morgen weer bellen?’
‘Dank u voor uw hulp’, zei Wallander en hij legde de hoorn erop.
Hij was totaal niet van plan tot morgen te wachten. Hij haalde nog een kop koffie en nam in gedachten door wat hij wist over Lars Borman. Hij werd onderbroken door Ebba die belde om te zeggen dat er buiten een auto voor hem klaarstond.
Het was inmiddels kwart over negen.
Het was een heldere herfstdag, met een blauwe lucht en een wind die in de ochtenduren was afgenomen. Wallander verheugde zich opeens op de autorit die hem wachtte.
Even na tien uur kwam hij aan bij het conferentiecentrum in Höör. Hij parkeerde en liep naar de receptie. Op een bord stond aangegeven dat de grote zaal bezet was door de begrotingsconferentie van Provinciale Staten. Een roodharige man bij de receptie glimlachte vriendelijk tegen Wallander.
‘Ik ben op zoek naar een paar deelnemers aan de begrotingsconferentie’, zei hij.
‘Ze hebben net koffiepauze gehad’, antwoordde de receptionist. ‘De volgende onderbreking is met de lunch. Om halfeen. Voor die tijd mogen ze helaas niet gestoord worden.’
Wallander haalde zijn politielegitimatie te voorschijn.
‘Soms is het noodzakelijk om te storen’, zei hij. ‘Ik zal een briefje schrijven dat u in de conferentiezaal moet afgeven.’
Hij trok een blocnote naar zich toe en begon te schrijven.
‘Is er iets gebeurd?’ vroeg de receptionist ongerust.
‘Niets ernstigs’, antwoordde Wallander. ‘Maar het kan toch niet wachten.’
Hij scheurde het vel papier los.
‘De man heet Thomas Rundstedt en is hoofd van de rekenkamer’, zei hij. ‘Ik ga hier zitten om te wachten.’
De receptionist verdween. Wallander geeuwde. Hij merkte dat hij honger had. Door een halfgeopende deur kon hij in de eetzaal kijken. Hij stond op en ging er naar binnen. Op een tafel stond een mandje met broodjes kaas.
Hij pakte er een en at dat op. Daarna nog een. Vervolgens keerde hij terug naar de bank.
Het duurde vijf minuten voordat de receptionist terugkeerde. Hij werd vergezeld door een man van wie Wallander aannam dat het degene was die hij zocht, het hoofd van de rekenkamer Rundstedt.