Inferno(26)
Nu zou ze tenminste adem kunnen halen. ... soms gebeurt er iets waarop onze grappenmaker niet heeft gerekend. Net als hij de vinger van de patiënt op de juiste plaats in de neus heeft aangebracht, verandert de hand in een vuist en de vuist in een dood en verderf zaaiend projectiel. Lijders aan catatonie zijn ongelooflijk sterk. Dat moeten ze wel zijn, anders zouden ze nooit oneindig lang in een houding kunnen volharden.
En deze lijder aan catatonie zat. Ze haalde uit en probeerde dwars door mijn kruis heen te stompen. Het scheelde niet veel of het was haar gelukt. Ik gaf een gil en klapte dubbel, happend naar adem. Dat wil zeggen, ik dacht dat ik naar adem hapte, maar het bleek smerig moeraswater te zijn. Hulpeloos zonk ik onder de waterspiegel. Ik probeerde me uit te strekken. Mijn longen wilden nog steeds hardnekkig water inademen. Ik spande me tot het uiterste in en centimeter voor centimeter kwam mijn mond dichter bij het oppervlak. Ten slotte was ik er. Ik zoog mijn longen vol heerlijke stinkende lucht, en schreeuwde. Benito kwam aangeplonsd. Ik gebaarde hem terug te gaan. Als hij de gewaden liet vallen bij zijn pogingen mij te helpen, zouden ze zich volzuigen met water en vier keer zo zwaar worden!
Hij bleef staan. Ik wachtte tot de pijn iets minder werd en probeerde op te staan. Toen het gewicht op mijn benen kwam leek het alsof ze me een tweede keer sloeg. Ik liep dubbelgebogen naar de kant.
De onderlip van de vrouw was op gelijke hoogte met het wateroppervlak. Haar arm stak recht vooruit, de vuist gebald. 'Wind je niet op,' zei ik zuur toen ik haar passeerde. Ze reageerde niet en ze zag er nog steeds uit als een dode. Water stroomde uit haar neus.
Ik bleef niet meer staan voor lijders aan catatonie. Geleidelijk was ik in staat wat rechterop te gaan lopen. Benito volgde geduldig, met de twee bundels op zijn schouders. We waadden tot aan onze dijen door het water. Ik lette niet op het ronddrijvende vuilnis; smeriger dan ik nu was kon ik toch niet worden.
De bodem voelde anders aan onder mijn voeten. Onder een dunne laag glibberige modder lagen een soort tegels met scherpe hoeken die de neiging hadden om weg te glijden ... Ik bleef staan. Benito volgde mijn voorbeeld. Ik zei: 'Voel je dat?'
Benito begreep niet wat ik bedoelde. 'Wat zou ik moeten voelen?'
'Dit is de plek waar Himuralibima's kleitabletten gedumpt worden! Ik weet natuurlijk niet hoe ver het doorgaat, maar met een beetje geluk komen we een heel eind door het moeras. Hier, geef me die stapel.' Ik nam een van de bundels op mijn schouder en waadde het moeras in. Het was moeilijk om je evenwicht te bewaren en de tegels gleden onder je voeten weg, maar het was beter dan zwemmen. Ik voelde dat ik het recht had om op te scheppen, en dat deed ik dan ook, dubbelloops. 'Ik had me de hele tijd al af lopen vragen waar ze al die hardgeworden modder toch lieten. Het spul zou iets krimpen als het water verdampte, maar je hebt zelf gezien hoe reusachtig groot die baai is. Waar gooiden ze de tafeltjes neer nadat Himuralibima het opgegeven had? Op een hoop? Maar misschien wilden ze geen reusachtige gebroken kleitabletten in hun achtertuin hebben. Misschien waren ze wel bang dat ze een uitbrander zouden krijgen wegens slordigheid. Dus dacht ik: ze smijten die dingen terug de baai in, en ik had gelijk. Om de honderd jaar moeten ze een stukje verder het moeras in lopen, anders zou de berg tabletten boven het water uitsteken.' 'Heel vernuftig, Allen.'
'Mijn dank is groot.' We wisten niet tot waar het pad reikte, maar we waren nu al een heel eind in het moeras gevorderd en het water kwam nog steeds niet hoger dan tot aan onze kuiten. Adem inhouden en duimen, Carpentier. Of gewoon alleen maar je adem inhouden, je kan ieder moment kopje ondergaan.
We waren bijna aan de andere kant toen het ondergedoken pad eindigde. De bodem liep af en ik waadde verder alsof ik op eieren liep, met de stapel gewaden op mijn hoofd. Toen ik de laatste kleitabletten achter me had gelaten en de glibberige moerasbodem weer onder mijn voeten voelde, stond het water tot aan mijn kin.
Tot zover ging alles prima. Ik vond een terreinverhoging onder water en volgde die. Het water zakte tot aan mijn middel, toen mijn dijen. Ik waadde naar de kant, met Benito in mijn kielzog. Toen liet Vrouwe Fortuna ons in de steek. De breedgeschouderde man die ons de weg versperde was dezelfde die ons al eerder de doorgang had belemmerd. Hij deinsde achteruit toen hij ons herkende, zag toen in welke situatie we verkeerden en begon te grijnzen.
Ik draaide me om naar Benito. 'Heb je er bezwaar tegen als ik het eens probeer?'
'Als je denkt dat het nut heeft.'
'Ik schreef science fïction, weetje nog? Als er iemand is die in staat moet zijn om een ingewikkeld idee aan een idioot uit te leggen, dan ben ik het wel.'
Ik had hardop gesproken. De breedgeschouderde man kwam dreigend naderbij en zei: 'Wie is er een idioot?'
'Maak je daar maar niet te sappel over,' vertelde ik hem. 'Je hebt wel ergere dingen om aan te denken. Herinner je je die vliegles nog?'