Hoe de ijsvogel blauw werd(9)
Bij de kar aangekomen vroeg de vrouw: ‘Beste man, heeft u wat te drinken voor mij, het is een moeizame wandeling over dit modderige pad.’ De man gaf zijn drinkzak en zei: ‘Drink, maar niet te veel, dit is alles wat ik heb.’ De vrouw nam een paar teugen en zei verbaasd: ‘Maar voerman, u heeft vele vaten wijn op de kar. U hoeft toch geen dorst te lijden?’ ‘Ja, ja, ja,’ mompelde hij, ‘maar dat is allemaal van de landheer. En trouwens, ik heb ook geen glazen. Maar kunt u mij misschien helpen door hulp te gaan vragen, u weet vast waar hier in de buurt mensen wonen.’ De oude vrouw glimlachte, knikte welwillend en liep naar het paard. Ze aaide het over zijn flanken, ging op haar tenen staan en fluisterde iets in het oor van het dier. Het trekpaard spande zijn spieren en trok en trok tot er schuim op zijn bek verscheen. Plotseling kwam de wagen in beweging. Vol ongeloof keek de man de vrouw aan, was dit een duivel of een engel in vrouwengedaante? Het deerde hem niet, zijn wagen was gered en hij boog zijn hoofd vol dankbaarheid. ‘Hier zouden we op moeten drinken, vrouwe,’ sprak hij blij ‘maar ik heb geen glazen.’ De oude vrouw glimlachte weer en liep naar het struikgewas aan de rand van de weg waar enkele grote witte bloemen bloeiden. Ze plukte er twee en zei: ‘Schenk die heerlijke wijn hier maar in.’ Terwijl de man de wijn in de bloemen schonk, veranderden die in kristallen glazen en hij realiseerde zich dat de vrouw die hem had geholpen niemand anders dan de heilige Maria kon zijn. En sindsdien noemen de Vlamingen deze plant ‘ Onze-lieve-vrouwe-glazeke”.
Een haagwinde is een klimplant die zich om een andere plant ‘windt’ en zo naar het licht klimt. De winde kan in een seizoen wel 3 meter lang worden. ’s Winters sterft het bovengrondse deel af. Let eens op: als het donker is sluit de bloem zich, maar ook als het regent beschermt hij zijn stuifmeel door zich te sluiten. De grote witte bloemen ziet u overal langs vochtige wegen en in open gebied, waar ze over planten en struiken heen woekeren. In veel Nederlandse streken worden ze ook wel ‘pispotjes’ genoemd.
15 De putter
Hoe het lelijkste vogeltje veranderde in één van de mooiste
Een putter is een prachtige kleurrijke vogel met een opvallend rode kop. Wist u dat hij lang geleden werd uitgelachen om zijn lelijkheid? Toen de putter als één van de laatste dieren op onze aardbol verscheen, waren de kleuren op en leek hij naakt en kleurloos door het leven te moeten gaan. Hoe deze vogel toch nog één van de mooiste werd verhaalt dit oude Duitse sprookje.
Miljoenen jaren geleden kwamen de dieren één voor één naakt op de wereld. Zodra een dier op de aardbodem verscheen koos het zijn onderdelen uit een overvloed aan staarten, poten, hoeven, tenen, vachten, veren, snuiten, ogen, oren en kleuren. Er waren bescheiden dieren die tevreden waren met een simpele bruine vacht, zoals de ree, of een simpel verenpak, zoals de tjiftjaf. Maar ook in die dagen waren er al hebzuchtige dieren. Het hooghartige edelhert pakte uit de stapel een reusachtig gewei, de trotse pauw nam niet alleen een hele grote staart, maar ook veel kleuren en de vos bemachtigde een lange staart. Toen bijna alle dieren op aarde waren, verscheen als één van de laatste de naakte putter. Uit de onderdelen die nog over waren haalde hij een stevige, lange snavel en er waren nog net een paar gewone roze poten.
Maar de kleuren waren helemaal op. De putter was diep ongelukkig omdat hij er bloot bij moest lopen. De andere dieren lachten hem uit. Iedere dag smeekte hij de goden om hem te helpen. Toen hij op een ochtend wakker werd stond een nimf glimlachend naast hem. Ze zei: ‘Ik heb opdracht gekregen je te helpen. Ik mag aan alle dieren een stukje van hun kleur vragen om dat aan jou, lieve putter, te geven.’ Heel lief vroeg ze de dieren een stukje kleur af te staan en ze beloofde hun dat het weer zou aangroeien.
De eerste vogel, de grote bonte specht, gaf genereus een stukje van zijn rode achterhoofd, dat de putter direct op zijn gezicht plakte. De kraai zei dat hij toch wel genoeg zwart had en gaf een paar flinke strepen zwart, die de putter verdeelde over zijn staart en vleugels. En de lepelaar had meer dan voldoende wit. Toen kwam de gele kwikstaart aangevlogen die flink stuk geel van zijn buik gaf, dat de putter dankbaar midden op zijn vleugels zette.
Wat was de putter blij. Van de lelijkste vogel werd hij één van de allermooiste. Tot op de dag van vandaag hoor je groepen putters voortdurend blij met elkaar keuvelen. En als je goed luistert, hoor je ze zeggen: ‘Goh, buurvrouw, wat zie je er mooi uit vandaag,’ waarop zij antwoordt: ‘Buurman, ik word ook zo vrolijk van jouw mooie kleuren, wat zijn we toch gelukkig.’