Het puttertje(52)
Platt, onderuitgezakt in zijn stoel, zei boosaardig: ‘Het hoogtepunt van de tocht was voor Andy die keer dat we van boord gingen om in de snackbar te lunchen.’
Met een dun stemmetje zei Andy: ‘Moeder geeft ook niks om zeilen.’
‘Ik ben er niet weg van, nee,’ zei mevrouw Barbour en ze nam nog een aardbei. ‘Theo, ik wil echt graag dat je althans een klein hapje eet. Je kunt jezelf niet zo blijven uithongeren. Je begint er uitgemergeld uit te zien.’
Ondanks meneer Barbours geïmproviseerde lessen met de seinvlaggenkaart in zijn studeerkamer, was het onderwerp zeilen ook voor mij niet erg aantrekkelijk. ‘Want het grootste geschenk dat mijn vader mij gegeven heeft,’ zei meneer Barbour in diepe ernst, ‘was de zee. De liefde voor de zee, het gevoel van de zee. Papa heeft mij de oceaan geschonken. En het is een tragisch gemis voor je, Andy – Andy, kijk me aan, ik praat tegen je – het is een vreselijk gemis als je besloten hebt om je af te keren van dat wat mij mijn vríjheid heeft geschonken, mijn...’
‘Ik heb geprobeerd er wat aan te vinden. Ik heb er een aangeboren afkeer van.’
‘Áfkeer?’ Verbijstering, ontsteltenis. ‘Afkeer waarvan? Van de sterren en de wind? Van de hemel en de zon? Van de vríjheid?’
‘Voor zover die dingen iets met varen te maken hebben, ja.’
‘Kom...’ hij keek de tafel rond, en betrok mij er ook bij, ‘...hij wil alleen maar koppig doen. De zee...’ tegen Andy, ‘...hoezeer je het ook ontkent, de zee is je gebóórterecht, ze zit in je bloed, al vanaf de tijden der Phoeniciërs, de oude Gríeken...’
Maar terwijl meneer Barbour doorging over Magellaan, de sterrennavigatie en ‘Billy Budd’ (‘En Taff de Welshman is verdronken / hoe rozerood zijn wangen blonken’), dwaalden mijn gedachten terug naar Hobart en Blackwell: ik vroeg me af wie Hobart en Blackwell waren en wat ze precies deden. De namen klonken als een paar stoffige oude advocaten of zelfs een goochelaarsduo, zakenpartners die in het donker rondstommelden bij kaarslicht.
Het was een hoopvol teken dat het telefoonnummer nog in gebruik was. De telefoon bij ons thuis was afgesloten. Zodra ik met enig fatsoen kon wegsluipen van het ontbijt en mijn onaangeroerde bord, ging ik weer naar de telefoon in de huiskamer, waar Irenka rond redderde, stofzuigde en alle snuisterijen om me heen afstofte, en Kitsey aan de computer aan de overkant van de kamer besloten had om me niet eens te zien.
‘Wie bel je?’ vroeg Andy die – zoals alle gezinsleden dat wel deden – zo geruisloos achter me was komen staan dat ik hem niet gehoord had.
Ik zou hem misschien niets hebben verteld, maar ik wist dat ik ervan op aan kon dat hij zijn mond zou houden. Andy praatte nooit, tegen niemand, en zeker niet tegen zijn ouders.
‘Die mensen,’ zei ik zachtjes – ik deed een stapje achteruit, om uit het zicht van de deuropening te zijn. ‘Het klinkt gek, ik weet het. Maar je weet toch dat ik die ring heb?’
Ik vertelde hem over de oude man en overwoog hoe ik hem ook over het meisje zou moeten vertellen, over de band die ik met haar voelde en hoe graag ik haar terug wilde zien. Maar het viel te voorspellen dat Andy alweer op de zaken vooruitliep, weg van de persoonlijke aspecten ervan, op naar de praktische aanpak. Hij wierp een blik op het telefoonboek dat open op het tafeltje lag. ‘Wonen ze in de stad?’
‘West Tenth Street.’
Andy niesde en snoot zijn neus, hij had erge last van zijn voorjaarsallergie. ‘Als je ze telefonisch niet kunt bereiken,’ zei hij, terwijl hij zijn zakdoek opvouwde en in zijn zak stopte, ‘waarom ga je er dan niet gewoon langs?’
‘Echt?’ zei ik. Het leek me achterbaks om zomaar op te duiken zonder eerst te bellen. ‘Denk je echt?’
‘Dat zou ik doen.’
‘Ik weet het niet,’ zei ik. ‘Misschien weten ze niet meer wie ik ben.’
‘Als ze je in eigen persoon zien, is het waarschijnlijker dat ze dat nog weten,’ zei Andy nuchter. ‘Anders kun je best een of andere mafketel zijn die belt en doet alsof. Geen zorgen,’ zei hij en keek even over zijn schouder, ‘ik zeg niemand wat als jij dat niet wilt.’
‘Een mafketel?’ zei ik. ‘Die doet alsof wat?’
‘Nou, ik bedoel: er bellen hier ook allerlei rare lui voor jou,’ zei Andy onbewogen.
Ik zweeg, ik kon dat even niet verwerken.
‘Bovendien: wat wou je dan als ze niet opnemen? Je kunt pas het volgend weekend weer daarheen gaan. En wil je dat gesprek nu hier voeren...’ hij wierp een blik de gang in, waar Toddy rondsprong op schoenen met een soort springveren eronder, en mevrouw Barbour Platt uitvroeg over het feestje bij Molly Walterbeek.