Het Zevende Kind(78)
Peter aarzelde een seconde. Hij herinnerde zich Søren Severin Nielsen van zijn publieke optreden in een aantal grote vluchtelingenzaken: slank, een tikje blozend, alsof hij zijn eindeloze reeks van nederlagen bij Vreemdelingenbeleid en het ministerie van Nationale Zaken verdronk in te veel pilsjes na werktijd. Hij hing op.
Hij overwoog heel even om Magna te bellen, maar aarzelde zonder te weten waarom.
Ze had ooit eens tegen hem gezegd: Onthoud dit goed, Peter: de onwettige kinderen komen bij ons, net als Mozes in het rieten mandje, en de beste kindertehuizen liggen dan ook altijd aan het water!
Dat was een eigenaardige opmerking geweest, zelfs in een land dat wordt omgeven door water.
Hij stond naar de hemel boven Assendløse en Bregnetved te kijken. Nog een paar vreemde Sjællandse dorpen waarvan hij van de inwoners een vluchtige glimp had opgevangen wanneer hij in zijn auto een beetje willekeurig rondreed om zijn thuiskomst in Østerbro uit te stellen. De dag na de aankomst van de brief was hij (geheel atypisch) in mijmering vervallen en had een landkaart gepakt – en daar lagen ze dan in het echt, al die dorpjes met hun merkwaardige namen uit een vervlogen tijdperk. Eigenlijk begreep hij zijn eigen handelingen en gedachten in die dagen niet; misschien was het allemaal de schuld van de brief, hoewel hij heel goed wist dat ongelukken zelden uitsluitend uit briefpost alleen bestaan.
Zijn moeder had gezegd: ‘Jij was de mooiste baby die Kongslund ooit onder zijn dak heeft gehad. Ze wilden je allemaal mee naar huis nemen!’ En hij had de vloek begrepen. De levensweg van veel mensen wordt bepaald door het fysieke lichaam dat God in zijn perfecte samenwerking met de duivel verkozen heeft hun bij de geboorte mee te geven: er zijn mensen die zo lelijk zijn dat ze nooit de nederlagen te boven komen waar hun jeugd hen aan heeft blootgesteld – en er zijn kinderen die zo mooi zijn dat ze nooit ontsnappen aan die aandacht waar ze door hun opvoeding aan gewend zijn geraakt. Dat is een tendens die bij geadopteerde kinderen nog veel sterker aanwezig is. Dat wist hij wel. Diep vanbinnen droeg hij voor altijd het gevoel van zijn eigen voortreffelijkheid met zich mee, wat zijn opvoeding hem meegegeven had, en als hij hier ooit aan probeerde te ontsnappen – serieus en oprecht – dan zou het Lot met een vermoeide blik over zijn hemelrand leunen, van waaruit het de levenden en de doden in de gaten houdt, en de zenuw doorhakken die alle onzekerheid en ijdelheid in een gebrekkige, maar levensbelangrijke balans hield.
En dan zou hij in elkaar storten.
Alle sterren vrezen de plotselinge val van de top van het succes – en met de Kongslund-affaire als een open afgrond voor zich zat Peter Trøst tegen de paniek aan.
Zijn mobiele telefoon ging af.
De minister was met de lift onderweg naar boven.
*
Hij stond op en zette twee wijnglazen op de ovale palissanderhouten vergadertafel en opende de deur.
Almind-Enevold was kleiner dan hij op tv oogde en van dichtbij zo welgemanicuurd dat je zou denken dat hij homo was – of misschien alleen van kleine jongens hield. Maar daar hadden de speurhonden van de media geen bewijs van gevonden, eerder het tegendeel. Hij leefde alleen met zijn vrouw en ze hadden geen kinderen, maar hij ontving soms andere vrouwen, en zijn echtgenote, Lykke, had hier geen weet van.
Vier bodyguards had de minister van Nationale Zaken bij zich – waarschijnlijk om de verhalen kracht bij te zetten die zijn perschef, bijgenaamd de Heksendokter, regelmatig in de media losliet over bedreigingen en intimidaties uit moslimfundamentalistische kringen. De bodyguards bleven echter voor de deur staan.
De Absolute Koning ging onuitgenodigd in de ruimste en best gestoffeerde fauteuil zitten met een glas rode wijn in de ene en een dunne cigarillo in de andere hand. Een fijne rookspiraal steeg op naar het plafond, en de machtige man knikte naar de nieuws- en entertainment-coördinator van middelbare leeftijd.
‘Er was een tijd dat men nieuws en entertainment niet vermengde,’ zei hij door een fraai gevormde rookring heen, bijna alsof hij tot de rook sprak en niet tegen de man.
Peter Trøst sloeg een lichte toon aan. ‘We moeten met de tijd meegaan – en de kijkcijfers in de gaten houden,’ glimlachte hij. ‘Net zoals de regering haar cijfers moet volgen.’
De minister keek even verbaasd.
‘De cijfers van Gallup,’ zei Peter.
De Absolute Koning stootte een kort lachje uit. Het klonk als een handjevol scherpe glasscherven die neerregenden op een tegelvloer. Alle journalisten kenden de reputatie van deze man van een bijna gevoelloze hardheid – zowel privé als in zijn werk – een kilheid, die in het verleden zijn tegenstanders had overvallen. Hij was een persoonlijke vriend van de Professor, die hij kende vanaf de tijd dat ze samen de juridische faculteit hadden bezet in de roerige jaren – voordat de tijden veranderden.