Het Zevende Kind(74)
Aangemoedigd door My’s succes op de privéschool, had een van Hjalmars collega’s zijn eigen zoontje bij de prestigieuze school aangemeld, maar deze jongen bezat niet My’s charme en uithoudingsvermogen – en had ook niet Peter als vriend – en het iele knulletje werd vanaf dag één overspoeld met plagerijen. Op de derde dag stond hij in zijn eentje te huilen op het schoolplein, en de snotterende parodieën van de grotere leerlingen veroorzaakten harde lachsalvo’s die de windhonden in de kooi achter het huis van de directeur harder deden blaffen dan ooit. Knud met de bijnaam My had drie deugden van zijn zwijgzame vader geleerd: het beschermen van de zwakkeren (als fundament van alle menselijke verbondenheid), solidariteit (als hét instrument voor verandering) en trots (als de hoeksteen van de persoonlijke eerlijkheid); dus de jongen uit Usserød die naar de lagere school in Kopenhagen was gegaan en een moeder had die een vierde incarnatie revolutionaire was in Andalusië, trok de huilende jongen op een bankje en sloeg zijn arm om hem heen, en in de grote pauze liepen ze samen het bos in met opgeheven hoofden en blikken die zich oefenden in hun nieuwe, gezamenlijke verzetsstrijd.
Toen ze terugkwamen, stonden de rijke jongens wat onzeker om hen heen, en misschien dat de Windhond op dat moment de aanwezigheid van een veel sterkere tegenstander dan de ochtendeendracht van rijke kinderen voelde: het risico dat een, die tot twee was geworden, uit kon groeien tot velen en dat velen nog meer zou kunnen worden – dat de Pedersens van deze wereld definitief de poort naar het beloofde land zouden omverwerpen, het domein van de rijken in.
De Revolutie had de privéschool bereikt.
En toen begon de rector de weg te bereiden die Knud Tåsings vader zou opslokken en het probleem voor eens en voor altijd zou oplossen. De volgende ochtend vroeg sloeg hij toe. Hij riep vijf van de grotere leerlingen uit de zevende klas bij zich. De deur naar het kantoor van de rector bleef bijna een uur lang gesloten; daarna had niemand de rector ooit eerder zo bleek van huid gezien en met een dergelijke gloed in zijn ogen. Hij liet Knud bij zich komen. In de pauze stonden de jongens uit de zevende in een cirkel op de binnenplaats zachtjes tegen elkaar te fluisteren, maar Knud kwam niet meer terug. Hij werd in plaats daarvan door zijn vader opgehaald, die in werkkleding en op klompen arriveerde. Ze liepen met gebogen hoofden naar zijn brommer en reden door het bos weg.
Knud kwam pas een week later weer op school in een aura van stilte en afwezigheid die hem verborg voor de blikken van de anderen, en die nooit meer verdween. Het gerucht over het schandaal ging het schoolplein over en de klaslokalen door en werd bevestigd door de bloeddoorlopen ogen van de Windhond. In de daaropvolgende periode behandelde rector Nordal de scholieren met een ongewone vriendelijkheid, die niemand ooit eerder had gezien. Zelfs de zondaars die vijf, zes – of zeven – minuten te laat kwamen, ontvingen slechts een zachte reprimande uit zijn bijna gesloten mond en een minimum aan zwaveldampen en werden naar hun klaslokaal gestuurd. Zelfs de honden zwegen.
Hoe Knud Mylius Tåsing door de donkerste poolnacht van zijn jonge leven die zich over meerdere maanden uitstrekte heen kwam, weet niemand. Zozeer leek bewezen – uit verklaringen van jongens uit de zevende klas – dat My en de nieuwe jongen in innige omarming het bos in waren gelopen, en dat er zich iets tussen hen had afgespeeld, daar tussen de dikke boomstammen; dat was overduidelijk. My had de kleinere jongen doen deelnemen aan handelingen van een aard waar men alleen maar op kon zinspelen – en juist deze zinspelingen, die in zekere zin nog erger waren dan een bekentenis, waren genoeg voor zowel de rector als voor de school als zodanig.
Een paar nachten later had Peter een misselijkmakende droom: hij stond als een schaduw in het kantoor van de rector en wachtte op wat komen zou. My’s vader kwam het kantoor in, nog steeds naar zweet en sigarenrook ruikend, omdat hij geen tijd had gehad om die van zich af te kunnen wassen, met het beeld van zijn bebaarde revolutieheld op zijn buik. ‘U moet begrijpen dat we niets liever willen dan een schandaal vermijden en misschien wel de tussenkomst van de politie,’ zei de Windhond tegen de arbeider, en je kon op hetzelfde moment alle weerstand en alle scepsis – alle minachting jegens mannen van Nordals kaliber die My vanaf zijn geboorte had geleerd – uit Hjalmar van het woonblok in Usserød weg zien sijpelen als zand uit een gescheurde zak.
Op dat moment begreep Peter dat My onschuldig was. In zijn ogen was geen spoor van schaamte te bekennen.
Een paar weken later hielden Peters ouders een ‘oogstfeest’ in de tuin voor hun voorname vrienden uit Rungsted, Christiansgave en Vedbæk. De kamers vulden zich met de gegoede families van de Strandvej, en na het diner waren de fabrikant en zijn goede vriend de burgemeester in een hoek van de kamer neergestreken. Peter hoorde hen lachen – en toen was er opeens een woord dat zijn aandacht ving: Communist – en daarna: schandaal.