Het Zevende Kind(71)
Hij was desalniettemin verbluft over het vermogen dat de anonieme oproep had gehad om het ministerie af te schrikken. De brief had ook in hem iets in beweging gebracht.
Misschien was het koppigheid.
Hij zag de dode rector voor zich en sloot zijn ogen. Zoals altijd. Hoeveel wist de anonieme briefschrijver van wat altijd verborgen was geweest?
10 | Peter
1961-1973
Ik denk dat de kinderen van de Olifantjeskamer het tijdstip van hun vertrek kenden, lang voordat ze weggedragen werden en in vreemde armen werden gelegd. Ik denk dat we in stilte afscheid van elkaar namen, zoals kinderen dat doen, en dat de boodschap van de scheiding zich vrij tussen ons bewoog, van bedje tot bedje tot bedje.
Om de een of andere reden viel ik altijd in slaap voordat Magna’s liedje stopte, en droomde ik dat ik zelf op een dag naar een van de wachtende auto’s op de oprit werd begeleid, weggedragen op Magna’s oneindige aantal coupletten.
Peter was de volgende die vertrok. Op een ochtend was zijn bedje bij het raam leeg. In mijn dromen zag ik hem over het fijne web lopen dat de juffrouwen voor hem hadden gesponnen, en er was nooit een wankelen of de geringste aarzeling.
*
In de late zomer van 1972 had ik Orla gedurende enkele maanden intensief in de gaten gehouden en ik was niet meer zo zeker van mijn verlangen om ook zelf een familie te krijgen en weg te komen van Kongslund.
Zijn vreemde leven in de rijtjeshuiswijk tussen de kinderen die hem verachtten als een storend, vreemd element in hun midden – en waar hij toch steeds verwoeder omheen bleef cirkelen – schrikte me af.
Na mijn uitstapjes kwam Magdalene vaak ’s avonds op bezoek (ze bracht steeds meer van haar heldere, hemelse momenten door met haar zielsverwant, de Burgerkoning), zodat we samen mijn notities konden bestuderen en toevoegingen maken, voordat ik ze onder de dubbele bodem in de oude citroenhouten kast verborg. En zij stelde me op een zomeravond voor om wat nader te gaan kijken naar een van de andere kinderen uit de Olifantjeskamer.
Onze ogen vielen natuurlijk op Peter – Peter de Gelukkige.
Op de foto van Kerstmis 1961 ligt hij op het dekentje onder de tak met de trommel en lacht in de camera. Geen wonder dat de babbelende kinderverzorgsters hem Poul noemden naar de jonge filmheld Poul Reichardt. Magna’s rechterhand, Gerda Jensen, vertelde me later hoezeer ze hem aanbaden.
Ik nam de kustwegbus langs Skodsborg, Vedbæk en Christiansgave en stapte uit bij Rungsted Haven, dat destijds uit slechts een paar houten steigertjes met wat bootjes bestond en een klein strandje waar van tijd tot tijd hippies in hun dikke IJslandse truien in de zon zaten, marihuana rookten en huisgestookte alcohol dronken. Van daaruit liep ik het laatste eindje naar het adres dat ik tussen Magna’s spullen had gevonden. Het was een grote, witte villa te midden van een weelderige en goed onderhouden tuin. Er stond een klein, wit bankje onder een grote iep, en Peter zat op het bankje in een zonnestraal die op wonderbaarlijke wijze door het iepenloof heen was gedrongen. Liggend in de struiken zag ik de vogels uit de schaduwen springen en zich om hem heen verzamelen alsof hij slechts een zonnespiegeling was waarop ze geen acht hoefden te slaan. Ik bekeek zijn gezicht door mijn kijker. Hij merkte het niet. Hij heeft me nooit gezien.
Wekenlang hield ik me schuil in de hagen en struiken die de enorme tuin, die de zijne was geworden, omgaven. En in tegenstelling tot Orla’s wereld was het alsof je recht in – ja, het Paradijs zelf keek. Alles stond in bloei, en had je aanleg tot afgunst, dan kon die hier ontkiemen en groeien en zich om de hartwortels heen winden, maar alleen vanaf een afstand en alleen tot aan het moment waarop je in de grijsblauwe ogen keek, waar miljoenen Denen later elke avond in zouden mogen kijken. Peter bezat in zijn vroege jeugd een wonderlijk gebrek aan geldingsdrang en een onverschilligheid met betrekking tot zijn eigen uiterlijk, wat in schril contrast stond met wat er later zou gebeuren. Hij bevond zich vanaf zijn eerste schooldag in het centrum van de wereld, maar hij werd blijkbaar niet door zijn immense populariteit geschaad. Die verleidde hem er niet toe om op te scheppen of te commanderen, en bracht ook niet teweeg dat hij de zwakkeren in de klas over het hoofd zag, integendeel.
De privéschool was een gestroomlijnd laagbouw reservaat voor kinderen van rijke mensen, met toegang tot een klein bos, waar de oudere leerlingen tijdens het grote speelkwartier konden wandelen, zij aan zij. Vanaf de Strandvej voerde een lange, rechte grindweg omhoog naar een ijzeren poort die ’s ochtends geopend en ’s avonds gesloten werd, en deze poort werd bewaakt door de honden van de rector, een paar valse, magere Engelse windhonden die overdag vastgeketend lagen achter een hekwerk in een hoek van de speelplaats en ’s nacht losgelaten werden. Als iemand in het donker bij de poort in de buurt kwam, hoorde je het geblaf van de honden als een razende echo door het bos en het nog griezeligere geluid van holle knallen wanneer ze hun pezige lichamen tegen de gehate barrière wierpen. Waren de twee beesten een strobreed dunner geweest, dan zouden ze zich tussen de spijlen door hebben geperst, en het was ongetwijfeld precies dit schrikbeeld dat inbrekers en potentiële pyromanen – ja, elke vreemdeling – ver weg van het terrein van de privéschool hield.