Reading Online Novel

Het Pantserhart(72)



                ‘Tja. Toch niet die van Marit Olsen en Borgny Stem-Myhre? Ik neem aan dat de nationale recherche dat wel ontdekt zou hebben als twee vermoorde personen dezelfde nacht op dezelfde plaats hebben geslapen. Dus moet de ene van de vermiste vrouw zijn geweest, hoe heette ze ook alweer?’

                ‘Adele Vetlesen. En je hebt helemaal gelijk. Ze heeft voor twee personen betaald, maar ik weet natuurlijk niet wie die andere persoon was.’

                ‘Wie is de andere persoon die met een volmacht heeft betaald?’

                ‘Niet zo interessant. Iemand uit Stavanger.’

                Harry pakte toch een pen en noteerde de naam en het adres van de betreffende persoon en ook die van Iska Peller in Sydney. ‘Het lijkt erop dat je die zoekmachine wel leuk vindt,’ zei hij.

                ‘Yep,’ zei ze. ‘Het is als het vliegen in een oude bommenwerper. Een beetje roestig en moeilijk om aan de praat te krijgen, maar als je eenmaal op de vleugels bent… mijn hemel. Wat vind je van het resultaat?’

                Harry dacht na.

                ‘Wat je gedaan hebt,’ zei hij, ‘is een vermiste vrouw en een vrouw die vermoedelijk niets met de zaak te maken heeft, op dezelfde tijd op dezelfde plek plaatsen. Op zich niet iets om “hoera” over te roepen. Maar je hebt het aannemelijk gemaakt dat een van de vermoorde personen – Charlotte Lolles – met haar mee was. En je hebt twee van de slachtoffers – Borgny Stem-Myhre en Marit Olsen – in de onmiddellijke omgeving van Ustaoset geplaatst. Dus…’

                ‘Dus?’

                ‘Dus gefeliciteerd. Jij hebt je aan jouw deel van de deal gehouden. Als het om het mijne gaat…’

                ‘Alsjeblieft, zeg, en haal die grijns van je gezicht, want ik weet dat je die nu hebt. Ik meende het niet, ik ben ontoerekeningsvatbaar, had je dat nog niet begrepen?’

                Ze smeet de hoorn op de haak.





Hoofdstuk 23


                Passagiers

                Ze zat alleen in de bus. Stine legde haar voorhoofd tegen het raam om haar spiegelbeeld niet te hoeven zien. Ze staarde naar het lege, nachtzwarte busstation. Ze hoopte dat er iemand kwam. Hoopte dat er niemand zou komen.

                Hij had bij Krabbe aan het raam gezeten met een biertje voor zich en had haar slechts aangestaard zonder zich te bewegen. Een ijsmuts op, blond haar en wilde, lichtblauwe ogen. Zijn blik lachte, priemde, smeekte, riep om haar naam. Ten slotte had ze tegen Mathilde gezegd dat ze naar huis wilde. Maar Mathilde was net aan de praat geraakt met een Amerikaan die in de olie werkte en wilde nog wat langer blijven. Dus Stine had haar cape gepakt, was van Krabbe naar de busterminal gelopen en in de bus naar Våland gaan zitten.

                Ze keek naar de rode cijfers van de digitale klok boven de chauffeur. Ze hoopte dat de deuren dichtklapten en de bus in beweging kwam. Nog een minuut.

                Ze keek niet op, noch toen ze de rennende voetstappen hoorde, noch toen ze de hijgende stem een kaartje bij de chauffeur hoorde kopen, noch toen hij op de stoel naast haar ging zitten.

                ‘Zeg, Stine,’ zei hij. ‘Ik geloof dat je me ontloopt.’

                ‘O, hoi, Elias,’ zei ze zonder haar blik van het natte asfalt af te wenden. Waarom was ze zo ver achter in de bus gaan zitten, zo ver van de chauffeur af?

                ‘Je zou ’s avonds laat niet zo alleen op pad moeten zijn, weet je dat wel?’

                ‘Niet?’ mompelde ze en ze hoopte dat er iemand kwam, wie dan ook.