Het Pantserhart(69)
Dezelfde reactie. Plus een lichte rode kleur op zijn voorhoofd onder de diepe inhammen. Het antwoord was kort en verbeten: ‘Nee, beslist niet.’
Bellman hield zijn hoofd scheef. Hij koesterde geen verdenkingen tegen Rasmus Olsen. Dus waarom de man plagen met dit soort vragen? Het antwoord was even simpel als frustrerend. Omdat hij niemand anders had om te verhoren, geen ander spoor om te volgen. Hij leefde zijn frustratie gewoon uit op deze stakker.
‘Hoe zit het met u, hoofdinspecteur?’
‘Wat is er met mij?’ zei Bellman, een geeuw smorend.
‘Bent u ontrouw?’
‘Mijn vrouw is te knap,’ zei Bellman lachend. ‘Bovendien hebben we drie kinderen. U en uw vrouw waren kinderloos en dat betekent toch een beetje meer… plezier. Ik heb met een bron gesproken die zegt dat u en uw vrouw een poosje geleden problemen hadden.’
‘Ik neem aan dat dat van de buurvrouw komt. Marit heeft inderdaad wat met haar gepraat. Een paar maanden geleden was er van haar kant sprake van jaloezie. Ik had tijdens een cursus voor vertrouwenspersonen een jong meisje gerekruteerd voor de partij. Op die manier heb ik Marit ook ontmoet, dus zij…’
Rasmus Olsens stem werd ineens onverstaanbaar en Bellman zag dat er tranen in zijn ogen opwelden.
‘Het was niets. Maar Marit ging een paar dagen de bergen in om na te denken. Daarna was alles weer goed.’
Bellmans telefoon ging. Hij haalde hem tevoorschijn, zag de naam op de display en nam op met een kort ‘ja’. Hij voelde de woede en zijn polsslag toenemen terwijl hij luisterde naar de stem.
‘Touw?’ herhaalde hij. ‘Lyseren? Dat wordt… Ytre Enebakk? Bedankt.’
Hij stopte de telefoon weer in zijn jaszak. ‘Ik moet gaan, Olsen. Bedankt voor je tijd.’
Op weg naar buiten bleef Bellman even staan en keek rond in het kantoor van Terboven, de Duitse Reichskommissar. Toen liep hij snel verder.
Het was één uur ’s nachts en Harry zat in de kamer en hoorde Martha Wainwright zingen over ‘far away’ en ‘whatever remains yet to be found’.
Hij was bekaf. Voor hem op de salontafel lagen zijn mobieltje, zijn aansteker en het aluminiumfolie met de bruine klont erin. Hij had de klont niet aangeraakt. Maar hij moest snel slapen, een ritme vinden, een pauze krijgen. In zijn hand had hij de foto van Rakel. Blauwe jurk. Hij sloot zijn ogen. Hij rook haar geur. Hoorde haar stem. ‘Kijk!’ Haar hand kneep heel even in de zijne. Het water om hen heen was zwart en diep en zij dreef wit, geluidloos en gewichtloos op het water. De wind beroerde de bruidssluier en liet de krijtwitte veren eronder zien. Haar lange, slanke nek vormde een vraagteken. Waar? Ze kwam op het land, een zwart ijzeren skelet met wielen die piepten en klaagden. Toen ging ze het huis binnen en was weg. En op de eerste verdieping was ze weer te zien. Ze had een lus rond haar nek en naast haar stond een man in een zwart pak en met een witte bloem op zijn revers. Voor hen, met de rug naar hem toe, stond een priester in een witte cape. Hij las langzaam. Toen draaide hij zich om. Zijn gezicht en handen waren wit. Als sneeuw.
Met een schok werd Harry wakker.
Hij knipperde met zijn ogen in het donker. Een geluid. Maar niet Martha Wainwright. Hij draaide zich om en pakte de trillende, verlichte telefoon van de salontafel.
‘Ja,’ zei hij met een stem zo dik als havermout.
‘Ik heb het.’