Gijp(17)
Een lift brengt het gezelschap naar de plek van handeling. Daar moet hij even wachten tot de volgende spreker klaar is. Een mevrouw komt een handtekening vragen. ‘Hij is niet voor mij hoor, maar voor een collega. Het schijnt dat u zijn idool was vroeger’, zegt ze. Van der Gijp knikt. ‘En gaat het verder wel goed met hem?’ Soms waaien er flarden vanaf het podium de coulissen binnen. De woorden ‘brandschade’ en ‘workflow’ vallen.
Van der Gijp gaat het straks over heel andere dingen hebben. Misschien begint hij met die anekdote over die keer dat hij bij Oranjes wedstrijdbespreking de videoband van de aankomende tegenstander had verwisseld met een pornofilm. En hoe Michels toen geen spier had vertrokken, nadat De Generaal eigenhandig de recorder had aangezet. ‘Ik hoop dat jullie er iets van opgestoken hebben’, zou de bondscoach gezegd hebben en wandelde volgens de overlevering daarna rustig terug naar zijn kamer. Niemand weet eigenlijk of het precies zo gebeurd is, maar dat maakt allang niet meer uit. Het is inmiddels een klassieker in dit subgenre, eentje die qua status ongeveer vergelijkbaar is met de tv-grap over een staande Wesley Sneijder in zijn Hummer.
Maar misschien begint hij straks ook wel wat serieuzer, bijvoorbeeld met een verhaal over het ontlopen van onnodige stress. Vaak gebruikt hij de nationale luchthaven als voorbeeld, want er zijn weinig plekken waar René van der Gijp zich ongelukkiger voelt dan op Schiphol. ‘De stress van al die mensjes! Daar kan ik echt niet tegen. Ik vind Schiphol een van de ergste plekken van Nederland. Als ik Daniëlle en die kleine afzet voor hun vakantie, weet ik niet hoe snel ik weer naar P1 moet rennen. Snel weg daar. Gelukkig ga ik zelf nooit op vakantie. Ja, af en toe een uitstapje. Misschien met Rob Jansen een paar daagjes naar Zuid-Frankrijk. Maar je krijgt mij niet in zo’n vakantiepark. Echt niet. Dat zou voor mij de grootste straf zijn: in het buitenland met heel veel vreemden worden opgesloten. En dan twee weken lang, terwijl het heel warm is. Nee, bah. Ik denk dat ik al vijftien jaar niet op vakantie ben geweest. Alleen zo’n vliegreis al. Die zenuwachtige mensen, allemaal nerveus, allemaal duwen in het gangpad, koffer onder de stoel, koffer in de bagagebak, nee, toch onder de stoel…. Kom op, hé! Daar word je toch gek van? Ik probeer altijd maar zo snel mogelijk mijn oogjes dicht te doen, dan hoef ik het tenminste niet te zien.’
Vakantie, hij ziet er het nut niet van in. ‘Ik snap het concept niet. Ik heb het thuis prima naar mijn zin, weet precies waar ik aan toe ben. Ik hoef met niemand te praten wanneer ik niet wil, hoef niets te doen waar ik geen zin in heb. Waarom zou ik dat inruilen voor een plek een paar duizend kilometer zuidelijker, waar ik maar moet afwachten wat ik aantref en hoe het loopt? Sommige mensen gaan op vakantie om andere mensen te leren kennen, contacten op te doen. Nou, ik niet. Dat is wel het laatste dat ik wil. Daarom gaat die kleine altijd lekker met zijn moeder. Tienduizend keer van de glijbaan. Heeft-ie een wereldtijd. Iedereen blij. Ja toch?’
In het aangrenzende zaaltje wordt beschaafd geapplau-disseerd. Het is voor het eerst dat Van der Gijp even aandacht toont voor de gang van zaken op het podium. Over enkele ogenblikken wordt hij daar zelf verwacht. Hij houdt zijn hoofd nu een beetje schuin en draait zijn oor richting de zaal, het applaus taxerend met de vakkundige blik van een meesterslager die zijn vlees keurt. ‘Ik hoor het al’, zegt hij. ‘Duf publiek. Volledig suf geluld.’ Hij weet wat hem nu te wachten staat, maar hij kan er zo te zien niet warm of koud van worden. Langzaam staat hij op, slaat nog eens iemand van de organisatie op de schouders en zegt: ‘Wat maakt het allemaal uit?’ Nog een slokje water, even checken of de gulp niet toevallig openstaat en dan is hij er weer klaar voor. ‘Alleen nog even mijn overhemd in mijn broek doen, mevrouw’, zegt hij tegen een inmiddels ietwat nerveuze organisatrice. ‘Dat hoort hier, hè?’ Dan wandelt hij rustig het podium op, grijnzend, ogenschijnlijk honderd procent ontspannen. Hij heeft nog nauwelijks notie van wat hij zal gaan zeggen, maar dat lijkt hem in het geheel niet uit te maken. Er schiet hem altijd wel wat te binnen.
Zijn toehoorders van vanmiddag gelden als aan-stormende talenten in de commerciële wereld van de verzekeraars. Ze zijn jong, serieus en ambitieus. Meer dan de helft bestaat uit vrouwen. De meesten van hen weten weinig van voetbal. Althans, te oordelen naar de verbaasde gezichten die ze trekken wanneer René van der Gijp de microfoon pakt en in het wilde weg begint te praten over Lowietje, Dickie, Guus, Bertje, die kleine uit Argentinië, Mariootje, De Kromme, Hansie-Hansie en ene Oude Kraay. Ze hebben geen idee over wie hij het heeft. Tussendoor krijgen ze advies over het leven. ‘Jullie zijn nog jong’, zegt Van der Gijp. ‘Maak het allemaal niet te pijnlijk voor jezelf. Kies ervoor om iets te doen waar je gelukkig van wordt, ga niet elke dag die strijd aan. Blijf niet je hele leven in dit soort lelijke gebouwen zitten. Met lelijke kunst aan de muur.’