Gijp(20)
Als voetballer was René van der Gijp een vriend van de media. Journalisten waren altijd welkom, mits enigszins gezellig van karakter en rijkelijk voorzien van gevoel voor humor. Interviewers werden in principe nooit teleurgesteld, want elke aanleiding om de sleur van alledag te doorbreken werd door de voetballer Van der Gijp met groot enthousiasme aangegrepen. Hij was een van de weinige spelers die het gezellig vond om met journalisten te praten.
Ook na zijn loopbaan bleef hij geregeld de spotlights opzoeken. Van der Gijp was onder meer analist en commentator bij voetbalwedstrijden en ook een tijdje sidekick avant la lettre bij het tv-programma Barend & Van Dorp. Het idee was leuk – de ex-voetballer als eenmansversie van Waldorf and Statler op een balkon, vanwaar hij zijn grappige opmerkingen over de tafel kon uitstrooien – maar een groot succes werd het in de praktijk niet. Dan verliep zijn korte zangcarrière nog beter. Zowel de carnavalsingle Het Kleine Café aan de Haven van het duo Koek en Zopie (Mario Been en René van der Gijp) als de latere solo single Geef me Hoop Jomanda waren weliswaar niet om aan te horen, maar de laatste bereikte volgens Van der Gijp in elk geval wel een nummer 1-notering in Suriname.
Maar zo graag als hij destijds nog in het middelpunt van de belangstelling stond, zo vaak droomt hij tegenwoordig van wat meer anonimiteit. Het heeft allemaal te maken met de hype die in 2010 ontstond, toen hij uit het niets uitgroeide tot blikvanger van VI Oranje, het dagelijkse tweevoudige tv-programma dat meeliftte met elk succes van het Nederlands elftal, net zo lang tot in Zuid-Afrika de finale was bereikt en het gebabbel van Van der Gijp, Derksen en Genee in Nederland zo ongeveer het gesprek van de dag was geworden.
Als René van der Gijp die wonderlijke zomer voor het eerst zijn auto in de garage onder het Kurhaus parkeert en het statige hotel binnenkuiert, gebeurt dat nog in betrekkelijke anonimiteit. Wanneer hij zich die avond als debutant aan de toog van de beroemde Kurhausbar meldt, kijken de wereldsterren vanuit hun lijstjes op hem neer. Iedereen is hier geweest. Van Marlène Dietrich tot Frank Sinatra en van Edith Piaf tot Duke Ellington. Samen vormen hun statige, zwart-witportretten een imposante eregalerij. Ze brengen Van der Gijp al gelijk op een idee. Hij is van plan nog deze week op een onbewaakt ogenblik het portret van Mick Jagger van de muur te wippen en deze ongezien te vervangen door een afbeelding van zichzelf.
Het zal er in werkelijkheid nooit van komen en dat is jammer, want het zou achteraf een symbolische handeling zijn geweest. In vijf weken en een oneindige reeks dagelijkse uitzendingen vanuit Scheveningen, groeit Van der Gijp definitief uit tot een mediahype. Hij dankt dat aan een unieke mix van goed getimede grappen en zinnige opmerkingen over voetbal. Als telkens terugkerend bewijs voor zijn voetbalinzicht wordt bovendien zijn voorspelling van Spanje als wereldkampioen gezien, iets wat zijn geloofwaardigheid in bepaalde kringen gaandeweg het toernooi in steeds hogere mate opschroeft. Zelfs wanneer de Oranjekoorts in Nederland traditioneel dusdanige vormen aanneemt dat de fans het ophalen van de wereldbeker alleen nog als een formaliteit beschouwen, blijft hij als een van de weinigen volharden in zijn mening: die Spanjaardjes zijn niet te kloppen. Ook niet door Oranje. ‘Als we Spanje op een goede dag treffen, schieten die er gewoon voor de gezelligheid vijf in’, waarschuwt hij het Nederlandse volk op 3 juli van dat jaar. Niemand wil hem dan nog geloven.
Intussen groeit hij uit tot publieksfavoriet aan de VI-tafel. Niet alleen om wat hij zegt, maar ook heel erg om hoe hij het zegt. Soms is het wat plat, maar dat mag de pret nooit drukken. Vooral niet wanneer hij een anekdote uit zijn eigen spelerstijd openbaar maakt. Als de leeftijd van de Afrikaanse spelers op het WK ter sprake komt bijvoorbeeld. ‘Ik heb bij Sparta nog met Prince Polley gespeeld. Die was zestien jaar, maar daar durfde niemand mee onder de douche te gaan staan. Die stond zich drie keer per dag te scheren.’ En op 3 juli, wanneer zijn oude Sparta-maatje Wim Suurbier in het publiek zit. ‘Wanneer dat nieuwe spelers binnenkomen wacht je toch altijd op het moment dat ze zich uitkleden. Dat is altijd een speciaal moment. En dat had ik bij Wim ook. Er komt toch wat binnen: interlands, Ajax, Europa Cups. En op een gegeven moment stond-ie in zijn onderbroek, en ik dacht: die gaat-ie dadelijk toch uitdoen. En dat mag ik zien! Dus op een gegeven moment doet-ie hem uit, en ik kijk en hij kijkt naar mij zo van: “Wat is er?” Ik zeg: Wim, wist jij dat er hier in Blijdorp van die hele grote grijze dingen over het zand lopen die daarmee nootjes van de grond halen? Sindsdien ben ik z’n beste vriend.’
De kijkcijfers stijgen met elke overwinning van Bert van Marwijk en zijn mannen. Er begint in en rond het Kurhaus iets te ontstaan dat op een koorts lijkt. René van der Gijp merkt het ook. Meestal aan kleine dingen. Aan de cadeautjes en de briefjes van wildvreemden die voor hem bij de hotelreceptie worden achtergelaten bijvoorbeeld. En aan dat hele gezin uit Roermond dat plotseling op een bloedhete zaterdagmiddag in Scheveningen op het terras staat. Ze zijn speciaal overgekomen voor een hand en een foto van hun idool en staren Van der Gijp aan alsof hij een zeldzame archeologische vondst is. Er is die middag nog niet afgedrukt, of het hele spul zit alweer zwaar transpirerend en volledig opgevouwen in de Renault Twingo, terugracend naar het Zuiden. ‘We willen het begin van de avonduitzending niet missen’, zegt de vader bij het haastige vertrek.