Gijp(13)
‘Echt een fenomeen, Barry Hughes. Als we om half vier moesten trainen, kwam hij ook al om twee uur in de kleedkamer. En dan maar verhalen vertellen. Ik zweer het je: hij was beter dan Jan Jaap van der Wal. Wat Hughes trouwens ook heel goed kon: Louis van Gaal nadoen. Big Louis, noemde hij hem. Dan ging-ie staan en liep dan met dezelfde motoriek als Van Gaal bij ons door de kleedkamer. Hield-ie gerust een kwartier vol.’
We zijn amper onderweg of zijn naam is al gevallen: Louis van Gaal. Een paar seizoenen speelden ze samen op Het Kasteel, de wat houterige regisseur op het middenveld en het ongrijpbare talent op de rechtervleugel. ‘Louis werd bij Sparta altijd in de maling genomen’, zegt Van der Gijp. ‘Ik heb één keer meegemaakt dat we thuis achter stonden en Van Gaal in de rust tegen Hughes zei: “En nu grijp je in!” Waarop Hughes zei: “Is goed, ga jij er maar uit.” Hij heeft natuurlijk ook geen plaat voor zijn hoofd, onze Louis, maar een heel appartementencomplex. Terwijl Louis tegelijkertijd ook een heel warme, vriendelijke jongen is. Toen we samen bij Sparta speelden, ging ik vaak met hem mee naar huis. Zaten we gerust tot drie uur ’s nachts over voetbal te praten. Meestal bleef ik dan bij hem slapen. Was gezellig, dat meen ik echt. De volgende ochtend ging ik ook vaak mee naar de speciale school waar Louis les gaf. Dat deed hij indrukwekkend goed. De meeste leraren hadden moeite om die kinderen in bedwang te houden, maar met hem liepen ze allemaal weg. Hij was eerlijk en duidelijk, daar hielden die kinderen van.’
De relatie bekoelde op een middag in Amsterdam, jaren later, toen Van der Gijp inmiddels allang in zijn onderhoud voorzag met het geven van lezingen en Van Gaal trainer was van Ajax. ‘Ze waren net klaar met trainen, dat Ajax. Sommige spelers waren al op weg naar de kleedkamer, anderen lagen op de grond nog even wat oefeningen te doen, of gewoon te kletsen. Ik wilde Danny Blind, met wie ik samen met Louis bij Sparta heb gespeeld, en Peter van Vossen even gedag zeggen. Gewoon: handje geven, hoe is het? Dus ik liep een paar meter het veld in. Van Gaal stond in het midden van het veld, met z’n rug naar me toe. Ik had ‘m niet eens gezien. Maar precies toen ik Danny een hand gaf, draaide Lowietje zich om. “Hé!”, schreeuwde hij. Hard. Heel hard. Hij werd er ook een beetje rood van. Ik draaide me nog om. Even kijken of er soms nog iemand achter me stond. Maar nee, niemand. Hij had het echt tegen mij. Ha! Lowietje was boos.’
René van der Gijp kan het niet helpen, maar hij schiet wéér in de lach. ‘Kwam-ie met van die hele grote stappen op me aflopen. “Van der Gijp!”, schreeuwde-ie, “zie je dat daar?” Hij wees met zijn vinger naar het achterste hek van het achterste veld. Ik zei: Ja Louis, dat zie ik. “Zelfs dáár ben ik de baas!”, riep-ie toen. “Er is hier in de hele omtrek niet één veld te zien, waar ik niet de baas ben!” Heb ik mijn schouders maar opgehaald. Is goed hoor, Louis. Toen ben ik weer van zijn veldje gegaan. Heb ik buiten nog even gezellig met Danny en Peter staan praten. Maar toen ik weer naar mijn auto ging, kwam Louis net van het veld af. Hij liep recht op me af. Ging ie opeens heel amicaal doen. “Hé Gijp”, zei-ie, met zo’n grote glimlach. Heel raar. Echt. Ik vond dat zó vreemd. Het leek wel of hij helemaal vergeten was, wat er een paar minuten daarvoor was gebeurd. Echt hoor, ik zweer het je: Louis bestaat uit twee persoonlijkheden. Op het veld was hij de bulderende trainer geweest en nu, op het parkeerterrein, was hij opeens weer die oude, vriendelijke Louis van Sparta. Maar dat vond ik zó vreemd, dat ik maar ben weggegaan.’
17. Gullit
-Waarom klikte jij bij PSV zo goed met Ruud Gullit?
‘Weet ik niet. Het voelde gewoon gelijk goed. Misschien omdat hij als een van de weinigen ontspannen was. Altijd. Net als ik dacht Ruud ook altijd pas dertig seconden voor het begin van de aftrap aan de wedstrijd.’
-Dat schiep een band?
‘Misschien wel. We deelden tijdens trainingskampen en Europese wedstrijden altijd één kamer. Als je dan bij het ontbijt kwam, bleek de helft geen oog te hebben dicht gedaan. Ze waren nerveus voor de wedstrijd, waren zich aan elkaar gaan ergeren, aan het gesnurk, aan elkaars gewoontes, elkaars luchtjes, aan alles. Hadden Ruud en ik helemaal geen last van. Ons moesten ze altijd met een kanon wakker schieten, anders sliepen we tot de terugreis. Omdat we relaxed waren. We konden ook ’s ochtends half in elkaars armen wakker worden. Dat was dan natuurlijk onbewust gegaan, maar het gebeurde niet voor niets. Zoiets zou je bij Van Breukelen niet overkomen. Die stond zo onder stress, die lag als een strijkplank zo strak in bed. Pas toen hij naar Ted Troost ging, de haptonoom, werd het beter. Maar voor die tijd had die jongen zó veel spanning op zijn lijf staan, dat hij bij het douchen niet eens nat werd.’