Gijp(19)
Na afloop, in de geïmproviseerde foyer. Zijn ogen schieten heen en weer. René van der Gijp zoekt de uitgang. Dat doet hij altijd. Automatisch. Hij voelt zich niet prettig wanneer hij niet in controle is. Dat is ook een reden dat hij liever niet vliegt. Al overweegt hij de laatste tijd voorzichtig om speciaal voor FC Barcelona een uitzondering te maken. ‘Dat is wel zo bijzonder, die jongetjes van Barcelona. Xavi, Iniesta en al die andere mannetjes. Dat moet ik gewoon een keer met eigen ogen hebben gezien. Dan maar even doorbijten op dat Schiphol.’
Volgens hemzelf lijdt hij aan een lichte fobie. ‘Vermijdingsgedrag. Liever niet vliegen, mensenmassa’s vermijden, dat soort dingetjes. Ik vind het zelf niet zo vreemd. Ik ben gewend dat ik zo ben. Ik verbaas me eerder over anderen. Ik zie weleens op televisie van die mensen die dan bij een wedstrijd van Feyenoord in een vrijwel leeg tribunevak aankomen en dan helemaal in het midden gaan zitten. Dat vind ik echt meesterlijk. Zelf zou dat niet in me opkomen. Ik zou nóóit in het midden gaan zitten. Altijd aan het randje. Dat je wel weg kunt. Daarom heb ik ook zo’n hekel aan stilstaande files. Hetzelfde gevoel.’
De organisatie heeft dan ook nog niet gevraagd of hij misschien even wil blijven hangen om gezellig na te praten over verzekeringen en andere spannende zaken, of hij heeft zijn jas al aan en is met cadeau en al op weg naar het parkeerterrein. Hij is moe. Hoewel dit werk er bedrieglijk ontspannen uitziet, kost het in werkelijkheid veel kracht. ‘Er gaat niet veel aan mij voorbij’, zegt hij daar zelf over. ‘Als ik een lezing geef, kan ik bijna de emoties van die mensen voelen. Ik zie aan die mensen hoe mijn verhaal binnenkomt en hoe ze het verwerken. Dat is vermoeiend.’
Op de terugweg wordt er in de auto een stuk minder gelachen dan op de heenweg. Dit zijn de momenten waarop de zwaarmoedigheid soms op de loer ligt. Alleen in de auto, rijdend langs de verlaten tankstations aan de rand van het asfalt, kan René van der Gijp zich soms heel veel levensvragen tegelijk gaan stellen. Centrale thema: waar gaat het eigenlijk allemaal over?
Het lijkt het eeuwenoude dilemma van de clown die het ene moment nog de gevierde man in de circustent is en die even later, afgeschminkt en alleen, weer anoniem in zijn stille kleedkamer zit. Het contrast is soms te groot, de overgang te snel. ‘Soms geef ik eraan toe, aan dat gevoel’, zegt hij achter het stuur. ‘Dan blijf ik tot laat op. Nadenken. Gelijk slapen kan ik toch niet. Maar meestal neem ik als ik thuiskom een paar whisky’s en kijk wat televisie. Dat helpt.’
23. Kleine dingetjes
-Wat zoek je eigenlijk in al dat voetbal?
‘Nou, gewoon.’
-Gewoon wat?
‘Ja… weet je wel… gewoon, kleine dingetjes.’
-Wat voor kleine dingetjes?
‘Een onverwachte terugspeelbal van Xavi, een blik van Ibrahimovic. Dat soort dingetjes. Maar ook Özil, als die zijn gezicht in zijn shirt verbergt wanneer Cristiano Ronaldo voor de negende keer voor eigen succes is gegaan. Heerlijk man. Als ik zoiets zie, is mijn hele weekeinde in één keer goed. Dat meen ik echt.’
24. ‘Het is behoorlijk uit de hand aan het lopen’
Het was dan vroeger soms hard werken om een zaal in de juiste stemming te krijgen, tegenwoordig verlangt René van der Gijp steeds vaker even terug naar die dagen. Hij zou inmiddels een moord doen voor een publiek waarvan de helft eerst nog eens goed moest nadenken wie hij ook alweer was. Maar die tijd is definitief voorbij. René van de Gijp is een mediafenomeen geworden. Zijn bekendheid reikt inmiddels tot ver buiten de lijnen van het voetbalveld. En dat heeft niet alleen maar voordelen.
Zalen van minder dan een paar honderd mensen zijn een uitzondering geworden. Soms staat hij opeens oog in oog met negenhonderd man. ‘Ja, het is behoorlijk uit de hand aan het lopen’, lacht hij op zijn favoriete terras aan het water, op een van de weinige dagen dat hij even geen lezing hoeft te houden. ‘De mensjes komen met steeds meer en ze gaan zich ook steeds vreemder gedragen. Zodra ze je zien, hangen ze al van die telefoontjes voor je neus. Gaan ze je filmen of foto’s van je maken. Zelfs als ik even mijn handen ga wassen op het toilet moet ik nog uitkijken dat er niet zo’n amateur-Spielberg achter me aanloopt. Het is heel vreemd. Vroeger sprak ik ook al veel bij amateurclubs, maar dan meestal voor de leden van de businessclub. Nu is de hele kantine afgeladen met halfdronken mensen. Sommigen beginnen te schreeuwen als ze me zien. Moeders nemen hun kinderen mee. Af en toe staat de hele eerste rij vol kinderwagens. Als ze allemaal tegelijk gaan huilen, kom ik er nooit meer bovenuit. Er duiken ook steeds vaker persfotografen op. Het houdt de mensjes nogal bezig, dat gedoe van mij.’