Getuige(3)
4
De hond blaft naar haar, rent rond, hijgt en piept. Elisabet loopt hinkend over het donkere erf, weg van het hoofdgebouw. De hond blaft weer, opgewonden en schor. Elisabet weet dat ze niet door het bos zal kunnen gaan, de dichtstbijzijnde boerderij ligt ver weg – een halfuur met de auto. Ze kan nergens heen. Ze kijkt rond in het donker en sluipt achter de droogschuur. Als ze bij het bakhuisje komt, doet ze de deur met trillende handen open, gaat naar binnen en trekt de deur voorzichtig dicht.
Hijgend zakt ze op de grond en zoekt haar telefoon.
‘O god, o god...’
Elisabets handen trillen zo erg dat ze hem op de grond laat vallen. De achterkant vliegt eraf en de batterij valt eruit. Ze is de onderdelen bij elkaar aan het rapen als ze knerpende voetstappen op het grind hoort.
Ze houdt haar adem in.
Haar hartslag dreunt in haar lichaam. Haar oren suizen. Ze probeert iets te zien door het lage raam.
Vlak ervoor staat de hond te blaffen. Buster is haar gevolgd. Hij krabt aan de deur en piept opgewonden.
Ze kruipt verder de hoek in tussen de gemetselde stookplaats en de muur, probeert zacht te ademen, verstopt zich helemaal achterin naast de houtmand en duwt dan de platte batterij weer in de telefoon.
Elisabet gilt het uit als de deur van het gebouwtje opengaat. In paniek schuift ze verder langs de muur, maar ze kan nergens heen.
Ze ziet de laarzen, de overschaduwde gestalte en daarna het afschuwelijke gezicht en de hand met de hamer, de donkere glans en het gewicht.
Ze knikt, luistert naar de stem en houdt haar handen voor haar gezicht.
De schaduw aarzelt, maar schuifelt dan door het bakhuisje, drukt haar met één voet tegen de vloer en slaat hard. Een plotseling brandend gevoel op haar voorhoofd vlak boven de haargrens. Haar gezichtsvermogen verdwijnt volledig. Het doet vreselijk pijn, en tegelijkertijd voelt ze het warme bloed duidelijk over haar oren en haar nek stromen, als een streling.
De volgende slag raakt haar op dezelfde plek, haar hoofd zwiept achterover en het enige wat ze waarneemt is hoe er zuurstof in haar longen wordt gezogen.
Verward denkt ze dat de lucht wonderlijk zoet is en dan verliest ze het bewustzijn.
Elisabet voelt niets van de rest van de slagen en hoe haar lichaam erdoor toegetakeld wordt. Ze merkt niet dat de sleutels van het kantoortje en de separeerkamer uit haar zak worden gehaald en ze merkt niet dat ze op de grond blijft liggen en dat de hond het gebouwtje daarna binnen glipt en bloed van haar verbrijzelde hoofd oplikt terwijl het leven haar langzaam verlaat.
5
Iemand heeft een grote rode appel op tafel laten liggen. Hij glanst en ziet er verrukkelijk uit. Ze wil hem opeten en daarna doen alsof ze van niets weet. De vragen negeren, het gezeur niet horen, daar alleen maar met een chagrijnige kop blijven zitten.
Ze steekt haar hand uit naar de appel, maar als ze hem eindelijk vast heeft, voelt ze dat hij helemaal verrot is.
Haar vingers zakken zo in het koude, vochtige vruchtvlees.
Nina Molander wordt wakker doordat ze haar hand snel terugtrekt. Het is midden in de nacht. Ze ligt in haar bed. Het enige wat ze hoort is het geblaf van de hond op het erf. Het nieuwe medicijn maakt haar ’s nachts wakker. Ze moet uit bed om te plassen. Haar kuiten en voeten zetten op, maar ze heeft de medicijnen nodig, anders worden al haar gedachten donker, kan niks haar meer iets schelen en kan ze niks anders dan met gesloten ogen liggen.
Ze denkt dat ze een beetje licht nodig heeft, iets om naar uit te kijken. Niet alleen de dood, niet alleen gedachten aan de dood.
Nina slaat haar dekbed open, zet haar voeten op de warme houten vloer en stapt uit bed. Ze is vijftien jaar en heeft steil, blond haar. Ze is stevig gebouwd, met brede heupen en grote borsten. Het witte flanellen nachthemd zit strak over haar buik.
Het hele gebouw is stil en de gang wordt verlicht door het groene schijnsel van het bordje van de nooduitgang.
Achter een deur hoort ze vreemd gefluister en Nina denkt dat de anderen een feestje houden en dat niemand haar zelfs maar heeft gevraagd of ze ook wil komen.
Dat wil ik ook niet, denkt ze.
In de gang hangt de geur van een uitgebrand vuurtje. De hond slaat weer aan. De vloer is kouder op de gang. Ze doet geen enkele poging om zachtjes te lopen. Ze heeft zin om de deur van de wc dicht te slaan, keer op keer. Het kan haar niet schelen dat Almira kwaad wordt, dat ze dingen tegen je rug gooit.
De oude vloerplanken kraken een beetje. Nina loopt verder naar de wc’s, maar blijft staan als ze iets nats onder haar rechtervoet voelt. Vanonder de deur van de separeerkamer waar Miranda slaapt, komt een donkere plas tevoorschijn. Nina staat eerst roerloos, niet wetend wat ze moet doen, maar dan ziet ze de sleutel in het slot.
Dat is vreemd.
Ze steekt haar hand uit naar de glanzende deurkruk, doet de deur open, stapt naar binnen en knipt het licht aan.