Getuige(9)
‘Ik heb gezegd dat ik een waarnemer zou sturen.’
‘Wij sturen toch geen waarnemers?’
‘Nu wel,’ zegt Carlos met zachte stem. ‘Het ligt helaas wat gevoelig allemaal. Je herinnert je de trainer van het nationaal hockeyteam, Janne Svensson... de pers hield maar niet op met berichten over het onvermogen van de politie.’
‘Want die hebben ze nooit gevonden...’
‘Praat me er niet van – het was de eerste grote zaak van Susanne Öst als officier van justitie,’ gaat Carlos verder. ‘Ik wil niet zeggen dat de pers gelijk had, maar de politie van Västernorrland had je die keer nodig gehad. Ze waren te traag, werkten volgens het boekje en de tijd verstreek... het is niet ongebruikelijk, maar soms wordt er veel over geschreven.’
‘Nu kan ik niet verder praten,’ zegt Joona ter afronding.
‘Je weet dat ik je niet zou vragen als het om een simpele moordzaak ging,’ zegt Carlos en hij haalt adem. ‘Maar er zal veel over geschreven worden, Joona... het is erg gruwelijk, erg bloedig... en het lichaam van het meisje is gearrangeerd.’
‘Hoe? Hoe is het gearrangeerd?’ vraagt Joona.
‘Ze schijnt met haar handen voor haar gezicht op een bed te liggen.’
Joona zit zwijgend met zijn linkerhand aan het stuur. De bomen schieten aan beide kanten van de auto langs. Carlos ademt in de hoorn. Op de achtergrond klinken stemmen. Zonder iets te zeggen slaat Joona af van de e45, de Losvägen op, die naar de kust in het oosten leidt, om daar verder te gaan naar Sundsvall.
‘Alsjeblieft Joona, ga er alleen heen... help ze om de zaak zelf op te lossen, het liefst voor de pers aan het schrijven slaat.’
‘Dus nu ben ik geen waarnemer meer?’
‘Jawel, dat wel... blijf gewoon in de buurt, observeer het onderzoek, doe voorstellen... Als je maar begrijpt dat je überhaupt geen uitvoerende taken hebt.’
‘Omdat er een intern onderzoek naar me loopt?’
‘Het is belangrijk dat je een laag profiel houdt,’ zegt Carlos.
13
Ten noorden van Sundsvall verlaat Joona de kustlijn en slaat af naar weg 86 die langs de rivier Indalsälven landinwaarts loopt.
Na twee uur rijden bereikt hij het afgelegen internaat.
Hij mindert vaart en rijdt een smalle, onverharde weg in. Het zonlicht zoekt zich een weg door de hoge dennen en schijnt tussen de stammen.
Zijn gedachten cirkelen rond de rapportages die hij tijdens de autorit heeft gekregen.
Een dood meisje, denkt Joona.
Terwijl iedereen sliep, is er een meisje vermoord en in haar bed gelegd. Het geweld was naar het oordeel van de plaatselijke politie uitgesproken bruut en agressief. Ze hebben geen verdachte, het is te laat voor wegafzettingen, maar alle collega’s in de provincie zijn op de hoogte gebracht en commissaris Olle Gunnarsson leidt het vooronderzoek.
Even voor tienen zet Joona zijn auto voor de buitenste versperring van de politie en stapt uit. In de greppel gonst het van de insecten. Het internaat ligt op een grote open plek in het bos. Vochtige bomen glinsteren in de zonneschijn op de helling naar het meer Himmelsjön. Op een metalen bord aan de rand van de weg staat: Birgittagården, jeugdzorginternaat.
Joona loopt naar een verzameling ossenbloedrode gebouwen die als een typische boerderij uit Hälsingland rondom het erf gegroepeerd staan. Een ambulance, drie politiewagens, een witte Mercedes en drie andere auto’s staan voor de gebouwen. Een hond blaft onafgebroken aan een looplijn tussen twee bomen.
Een wat oudere man met een walrussnor, bierbuik en gekreukeld linnen pak staat voor het hoofdgebouw. Hij heeft Joona gezien, maar maakt geen aanstalten hem te groeten. In plaats daarvan rolt hij zijn sjekkie en likt aan het vloeipapier. Joona stapt over een volgende afzetting heen en de man schuift het sjekkie achter zijn oor.
‘Hallo, ik ben de waarnemer van rijksrecherche,’ zegt Joona.
‘Gunnarsson,’ zegt de man. ‘Commissaris.’
‘Het is de bedoeling dat ik het werk hier volg.’
‘Nou, zolang je niet in de weg loopt,’ zegt de man en hij kijkt Joona met kille ogen aan.
Joona kijkt naar het hoofdgebouw. De technisch rechercheurs zijn al ter plaatse. Het licht van schijnwerpers vult de kamers en doet alle ramen onnatuurlijk fel oplichten.
Er komt een agent met een bijna wit gezicht naar buiten. Hij houdt zijn hand voor zijn mond, wankelt de trap af, zoekt steun bij de muur, buigt naar voren en geeft over tussen de brandnetels rondom de waterton.
‘Dat zul jij ook doen als je binnen bent geweest,’ zegt Gunnarsson met een glimlach tegen Joona.
‘Wat weten we tot nu toe?’
‘We weten geen reet... De melding kwam vannacht, het was de maatschappelijk werker van de Birgittagården... Daniel Grim heet hij. Het was vier uur. Hij was thuis in de Bruksgatan in Sundsvall en was net hiervandaan gebeld... hij wist niet veel toen hij de alarmcentrale belde, alleen dat de meiskes van alles over bloed hadden gegild.’