Getuige(2)
Plotseling ziet ze de deur achter haar rug een stukje opengaan.
Haar hart begint sneller te kloppen. De deur stond op een kiertje, maar is nu halfopen. Het moet de tocht zijn, probeert ze zichzelf voor te houden. De tegelkachel in de eetkamer trekt grote hoeveelheden lucht aan.
Elisabet voelt een merkwaardige onrust vanbinnen, er begint een soort angst door haar aderen te kruipen. Ze durft zich niet om te draaien, staart in de donkere ruit naar de weerspiegeling van de deur achter haar rug.
Ze luistert naar de stilte, naar de computer die nog tikt.
In een poging het onbehagen van zich af te schudden, steekt ze haar hand uit, knipt de lamp in de vensterbank uit en draait zich om.
Nu staat de deur wijd open.
De rillingen lopen vanuit haar nek over haar hele rug.
Er brandt noodverlichting in de gang tot aan de eetkamer en de kamers van de pupillen. Ze verlaat het kantoortje om te controleren of de luikjes van de tegelkachel dichtzitten, als ze plotseling gefluister uit de kamers van de pupillen hoort komen.
3
Elisabet staat stil met haar blik op de gang gericht te luisteren. Eerst hoort ze niets, daarna is het er weer. Een fluistering, zo teer dat hij nauwelijks waarneembaar is.
‘Het is jouw beurt om je ogen te sluiten,’ fluistert iemand.
Elisabet staat doodstil en kijkt het donker in, knippert keer op keer met haar ogen, maar kan geen gedaanten onderscheiden.
Net als ze denkt dat er een meisje in haar slaap ligt te praten, klinkt er een wonderlijk geluid. Alsof iemand een overrijpe perzik op de grond laat vallen. En nog eentje. Zwaar en nat. Een tafelpoot schraapt over de vloer en dan vallen er nog twee perziken.
Vanuit haar ooghoek meent Elisabet een beweging te zien. Een schaduw die langsglijdt. Ze draait zich om en ziet de deur naar de eetkamer langzaam dichtgaan.
‘Wacht,’ zegt ze hoewel ze vermoedt dat het weer tocht.
Ze haast zich erheen, grijpt de deurkruk vast en voelt een vreemde weerstand. Er ontstaat een kort touwtrekken, waarna de deur zomaar meegeeft.
Elisabet loopt de eetkamer in. Ze is alert en probeert de ruimte te overzien. Het bekraste tafelblad glimt een beetje. Voorzichtig loopt ze naar de tegelkachel toe, ziet haar eigen bewegingen weerspiegelen in de gesloten messing luikjes.
De verhitte rookkanalen stralen warmte uit.
Plotseling klinkt er geratel en getik vanachter de luikjes. Ze doet een stap naar achteren en stoot tegen een stoel.
Het was maar een stuk gloeiend hout dat in elkaar zakte en tegen de binnenkant van de luikjes stootte. Er is hier helemaal niemand.
Ze haalt adem, verlaat de eetkamer, sluit de deur en loopt over de gang terug naar haar slaapkamer, maar blijft nogmaals staan om te luisteren.
Vanaf de afdeling van de meisjes komt geen enkel geluid. Zurige geuren drijven in de lucht, dampend metaalachtig. Haar blik speurt naar bewegingen in de donkere gang, maar alles is stil. Toch wordt ze erheen getrokken. Naar de reeks onafgesloten deuren. Sommige lijken op een kier te staan, terwijl andere dichtzitten.
Aan de rechterkant van de gang liggen de wc’s en daarnaast een alkoof met de afgesloten deur van de separeerkamer waar Miranda slaapt.
Het spionnetje glanst een beetje.
Elisabet blijft staan en houdt haar adem in. Een hoge stem fluistert iets in een kamer, maar zwijgt abrupt als Elisabet verder loopt.
‘Stil zijn nu,’ zegt ze hardop.
Haar hart begint te bonken als ze een reeks snelle bonzen hoort. Het is moeilijk om het geluid te lokaliseren, maar het klinkt alsof Miranda in haar bed met blote voeten tegen de muur ligt te trappen. Elisabet wil naar de deur gaan om door het spionnetje naar haar te kijken, als ze ziet dat er iemand in de donkere alkoof staat. Het is een mens.
Ze hapt naar adem en begint achteruit te lopen, met een droomachtig, loodzwaar gevoel in haar lichaam.
Ze beseft onmiddellijk hoe gevaarlijk de situatie is, maar de angst maakt haar traag.
Pas als de vloer in de gang kraakt, komt de impuls om voor haar leven te rennen.
De gestalte in het donker beweegt zich opeens snel.
Ze draait zich om, begint te rennen, hoort voetstappen achter zich, glijdt uit over het voddenkleed, stoot haar schouder tegen de muur en rent verder de gang door.
Een zachte stem maant haar te blijven staan, maar ze blijft niet staan, ze rent, sjeest de gang door.
De deuren zwaaien open en veren terug.
In paniek stormt ze langs de fouilleerruimte, zoekt steun bij de muren. De lijst met het Kinderrechtenverdrag van de vn raakt los van het haakje en knalt tegen de grond. Ze bereikt de buitendeur, tast naar de deurkruk, stoot de deur open en rent de koele nachtlucht in, maar struikelt op het trapje naar het erf. Ze valt op haar heup en één been klapt onder haar. Het doet zo’n pijn in haar enkel dat ze het uitschreeuwt. Ze glijdt op de grond, hoort zware voetstappen in de hal, kruipt een stukje, verliest haar schoenen en komt kermend overeind.