Gestapo
DE SPIONNE
Wij, de overgeblevenen van de 5de compagnie, lagen op onze buik onder de appelbomen en keken naar de reservetroepen waarop we nu al vier dagen hadden gewacht. Ze waren in vrachtwagens aangekomen. De mannen stonden in dubbele colonne midden op de weg. Hun uniformen en hun bewapening roken nog nieuw, ze droegen nog de geur van het magazijn hij zich.
We bekeken hen met kennersblikken. Zoals we alles bekeken vanuit het oogpunt van de frontsoldaat. We waren het er stilzwijgend over eens dat die 175 reservisten daar op de weg niet veel waard waren en dat men hen nauwelijks soldaten kon noemen. Ze droegen hun uitrusting nog als dilettanten. Ze hadden zonder uitzondering hun koppels niet goed aangehaald en daardoor hadden ze ontvellingen opgelopen. Hun soldatenkistjes glansden, maar waren hard en stug. Ze hadden die niet in urine geweekt en daarna krachtig gewreven met hun handen om ze te looien. In dergelijke stugge schoenen kwam men niet ver. De schoenen van Porta daarentegen waren voorbeeldig. Ze waren zo zacht dat je het kon zien als hij zijn kleine teen maar even bewoog. Het is waar dat ze al van verre stonken naar urine en dat onze kolonel bij een parade had verklaard:
'Jullie stinken als 100 pisbakken die ze bij elkaar hebben gezet.'
Maar de kolonel verbood deze wijze van looien niet. Hij wist dat het voor een infanterist van de allergrootste betekenis is dat hij op zijn voeten kan vertrouwen. Want die zijn het geheime wapen van de infanterie. Een verstandige infanteriecommandant besteedt meer zorg aan de voeten van zijn soldaten dan aan iets anders.
Broertje porde de Légionnaire met de elleboog in de zij.
'Wat sturen ze ons nou voor een troep zakken. De Russen kunnen dat stel regelrecht naar de hel sturen door ze alleen maar kwaad aan te kijken. Als wij tweeën er niet waren, hadden we de oorlog al lang verloren.'
De Ouwe lachte geluidloos. Hij lag op zijn buik onder een struik die hem enigszins beschermde tegen de heftige regen.
'Gek dat ze jou dan niet het ridderkruis hebben gegeven voor je heldendaden, Broertje.'
'Ze kunnen wat mij betreft dat ridderkruis in hun kont steken,' bromde Broertje en spuwde in de richting van een verdronken vlieg die in een plasje lag.
De officieren van de groep reservisten schreeuwden scheldwoorden. Een van de nieuwelingen raakte zijn stalen helm kwijt, die luid rinkelend over de straatweg rolde.
'Stomme hond!' brulde een Oberfeldwebel. 'In de houding!'
De rekruut, een oude man, kromp ineen onder het gekrijs en getier van de onderofficier.
'Voorwaarts, mars!'
De oude man begon te marcheren. De Oberfeldwebel volgde hem niet, bleef rustig op de weg staan, maar schreeuwde hem zijn bevelen toe of maakte gebruik van zijn fluitje. Hij wist wel hoe hij die groentjes klein moest krijgen. In een kwartier slaagde hij erin de man die zijn helm had laten vallen volkomen uit te putten. De man was geknakt, gebroken.
De Oberfeldwebel lachte tevreden. Dat was nu juist een karweitje naar het hart van een ouderwetse onderofficier.
Onze compagniescommandant, luitenant Ohlsen, stond naast de luitenant die de reservisten had begeleid en sprak met hem over koetjes en kalfjes. Die twee hadden niet door dat de oude man ieder ogenblik in elkaar kon zakken. Dat gebeurde zo vaak. In het reglement noemde men dat 'handhaving van de discipline'. En het was een gewoonte die nog stamde uit het leger van de keizer. Volgens die gewoonte wachtte men tot iemand een fout maakte – dan had men de beschikking over alle mogelijkheden om de man te liquideren. Eenvoudig en efficiënt.
De rekruten keken toe, doodsbleek, terwijl hun kameraad met zijn laatste krachten nog hardnekkig trachtte op handen en voeten een heuvel af te dalen. Zelfs al zou de Oberfeldwebel hem met de krijgsraad hebben gedreigd, dan zou de man er nog niet in zijn geslaagd om overeind te komen.
De Oberfeldwebel spuwde in zijn richting.
'In de houding, verdomme!'
Maar de oude man bleef op de grond liggen en huilde hartverscheurend. Hij leek tot niets anders meer in staat. De Oberfeldwebel had hem opzettelijk dwars door de mesthopen gestuurd die op het veld verspreid stonden. Hij glimlachte inwendig terwijl hij vol voldoening keek naar de oude man die daar op de grond lag. Zijn tong gleed langs zijn onderlip.
'Vooruit, varkenskop! Als je dan niet in de houding wilt staan, dan weet ik er nog wel iets anders op. Jij dacht zeker dat je met me klaar was, hè? Wacht maar eens tot Iwan je spoorkogels in je kont schiet, dan zal je wel ontdekken wat een mens allemaal kan verdragen. Pak je pioniersschop!'
De oude man zocht op de tast naar zijn schop en slaagde erin die op min of meer reglementaire wijze te voorschijn te halen.
'Je ligt onder artillerievuur, ingraven!'
De rekruut probeerde zich in te graven. Dat was een komisch gezicht. In dat tempo zou het ongeveer duizend jaar duren alvorens hij een gat had gegraven waar hij in kon staan. Tijdens de opleiding stond er precies elf en een halve minuut voor, opgenomen op de chronometer, gerekend vanaf het ogenblik dat de schop uit het foedraal te voorschijn kwam. En wee de man die er een seconde langer over deed. Wij, veteranen van het front, konden het belangrijk sneller, maar wij hadden dan ook duizenden dekkingsgaten gegraven. Men kon het spoor van onze gaten volgen vanaf de Spaanse grens tot aan de top van de Elbroes in de Kaukasus. En wij hadden in allerlei soorten aarde gegraven. Broertje, bij voorbeeld, kon zich in zes minuten veertig seconden ingraven en toch had hij voor zijn enorme figuur een extra groot gat nodig. Hij beweerde altijd dat hij het beslist nog wel vlugger kon, maar daar was geen aanleiding toe, omdat niemand ooit kans had gezien zijn record ook maar te benaderen.