Evermore(63)
Ik neem een stap naar achteren en kijk omhoog naar de ramen. De zonwering is naar beneden, de gordijnen zijn dicht. Ik bijt op mijn lip, druk op de bel en wacht af. Al heb ik geen flauw idee wat ik moet zeggen als hij opendoet.
Een paar minuten lang gebeurt er niets. Ik druk nog een keer op de bel. Als hij weer niet reageert, pak ik de deurkruk vast om er zeker van te zijn dat de deur op slot zit. Dan loop ik terug. Als ik zeker weet dat de buren me niet zien, glip ik door het hek aan de zijkant en loop naar de achterkant van het huis.
Daar blijf ik dicht bij het gebouw. Het zwembad, de planten en het fantastische uitzicht op het water registreer ik nauwelijks. Ik loop meteen naar de glazen schuifdeur toe, maar die zit uiteraard ook op slot.
Net als ik het wil opgeven en terug wil gaan naar huis, hoor ik een stem in mijn hoofd die me influistert: het raam naast het aanrecht. En ja hoor, dat raam is net ver genoeg open om mijn vingers naar binnen te wurmen en hem verder open te zetten.
Met mijn handen op de vensterbank gebruik ik al mijn kracht om me naar binnen te hijsen. Zodra mijn voeten op de vloer terechtkomen, weet ik dat ik nu officieel te ver ben gegaan.
Dit kan eigenlijk niet. Ik mag dit niet zomaar doen. Ik moet terug naar buiten klimmen, naar mijn auto lopen en terugrijden naar mijn veilige, stille huis nu het nog kan. Maar het stemmetje in mijn hoofd blijft me aanmoedigen. Ik ben nu al zo ver gekomen. Ik kan net zo goed kijken wat ik tegenkom.
Ik loop door de grote, lege keuken, de kale studeerkamer, de eetkamer zonder stoelen of tafel en ik zie een badkamer waar alleen een blokje zeep ligt en een enkele, zwarte handdoek hangt. Riley heeft gelijk, het is hier té leeg. Het is kaal op een bizarre en verlaten manier. Nergens zie ik persoonlijke spullen, foto’s of boeken. Alleen donkere houten vloeren, crèmekleurige muren, lege kasten en een koelkast met ontelbaar veel flesjes vol met dat rare, rode drankje erin. Verder niets. In de mediakamer zie ik de flatscreen televisie waar Riley het over had, een grote, comfortabele stoel die ze niet genoemd heeft en een enorme stapel dvd’s in een buitenlandse taal, waarvan ik de titels niet eens kan ontcijferen. Onder aan de trap blijf ik stilstaan. Ik weet dat ik moet omkeren, dat ik al genoeg heb gezien, maar iets in mij dwingt me verder te gaan.
Mijn hand omklemt de trapleuning stevig en ik hoor de traptreden kraken onder mijn voeten. Ik huiver. Het protesterende hout klinkt zo schrikbarend luid in deze grote, lege ruimte. Aangekomen bij de overloop, zie ik de deur die op slot zat toen Riley hier was. Nu staat hij echter op een kier.
Ik loop er op mijn tenen naartoe, hopend dat de stem in mijn hoofd terugkeert en me zegt wat ik moet doen. Het enige antwoord dat ik krijg is het gebons van mijn hart. Ik leg mijn hand plat tegen de deur en hap naar adem zodra hij verder geopend is. De kamer is zo overladen, zo netjes en indrukwekkend, maar tegelijkertijd zo luxueus en adellijk dat het me doet denken aan Versailles, het paleis van Lodewijk xiv.
Ik blijf staan in de deuropening. Het kost moeite om alles in een keer in me op te nemen. De zorgvuldig geweven wandkleden, de antieke vloerkleden, de kristallen kroonluchters en gouden kandelaars. De zware, zijden gordijnen en de fluwelen rustbank, het tafeltje met marmeren tafelblad en daarop zeer dikke boeken. Aan de muren hangen diverse schilderijen die de ruimte vullen tussen de lambrisering onderin en de versierde kroonlijsten bij het plafond. De gouden lijsten bevatten allemaal een afbeelding van Damen in kostuums uit verschillende eeuwen. Ik zie er eentje waarin hij op een wit paard zit met een zilveren zwaard aan zijn zijde. Daar draagt hij exact hetzelfde jasje dat hij met Halloween aan had.
Voorzichtig loop ik ernaartoe, het schilderij afzoekend naar het gaatje op zijn schouder, waarvan hij grijnzend vertelde dat het door artillerievuur kwam. Verbijsterd zie ik precies dat gaatje terug in de tekening. Ik laat mijn vinger er half gehypnotiseerd overheen glijden. Ik ben benieuwd wat voor vreemd verhaal hij verzonnen heeft. Dan dwalen mijn vingertoppen omlaag, naar het smalle, koperen naamplaatje onder het schilderij, waarop staat: DAMEN AUGUSTE ESPOSITO, MEI 1775.
Ik draai me om naar het schilderij dat ernaast hangt. Mijn hart begint sneller te kloppen als ik een Damen zie zonder glimlach, gekleed in een strak, zwart pak tegen een blauwe achtergrond. Op dit naamplaatje lees ik: DAMEN AUGUSTE, GESCHILDERD DOOR PABLO PICASSO IN 1902.
Op het plaatje onder het volgende schilderij, geschreven in een uitvoerig handschrift van ineengevlochten krullen en lussen staat: DAMEN ESPOSITO, GESCHILDERD DOOR VINCENT VAN GOGH.
Zo gaat het verder. Op alle vier de muren hangen schilderijen van Damen, gemaakt door de beroemdste schilders aller tijden.
Ik laat me op de fluwelen bank zakken. Mijn ogen zijn waterig, mijn knieën slap en mijn hersenen komen met de idiootste verklaringen op de proppen; de een nog belachelijker dan de andere. Ik pak het boek dat het dichtst bij me ligt, blader naar de titelpagina en zie: voor Damen Auguste Esposito. Gesigneerd door William Shakespeare.