I
Toen Lockhart Flawse zijn bruid Jessica, geboren Sandicott, over de drempel van Sandicott Crescent 12, East Pursley, Surrey, droeg zou je kunnen zeggen dat hij zich even onvoorbereid in de gevaren en het geluk van het huwelijksleven stortte als hij in 1956 op maandag zes september om vijf over zeven ter wereld was gekomen, waarbij hij meteen de dood van zijn moeder had veroorzaakt. Aangezien juffrouw Flawse hardnekkig had geweigerd de naam van zijn vader te onthullen, zelfs niet op de brandnetels die haar doodsbed vormden en het uur waarin hij het levenslicht aanschouwde en zij het vaarwel zei had besteed aan het jammeren en gillen van ‘Er komt schot in!’, was het de taak van zijn grootvader geworden ervoor te zorgen dat er een Schot in kwam door het ventje Lockhart te noemen, naar de biograaf van de befaamde sir Walter Scott, en door hem, met enig risico voor zijn eigen reputatie, voorlopig de achternaam Flawse te schenken.
Vanaf dat moment was Lockhart helemaal niets meer geschonken, zelfs geen geboorteakte. Daar had de oude heer Flawse wel voor gezorgd. Als zijn dochter zo indiscreet en ongemanierd was een bastaard te baren onder een stapelmuurtje terwijl ze op vossejacht was, een muurtje dat haar paard, dat heel wat verstandiger was dan zij, geweigerd had, dan was Flawse vastbesloten er voor te zorgen dat zijn kleinzoon van zijn moeders gebreken gevrijwaard bleef. Daar was hij in geslaagd. Tegen de tijd dat hij achttien was, wist Lockhart even weinig over seks als zijn moeder over voorbehoedsmiddelen. Hij was opgegroeid onder de hoede van diverse huishoudsters en later van een half dozijn privéleraren, de eersten gekozen vanwege hun bereidheid de kost en inwoning van de oude heer Flawse te doorstaan en de tweeden vanwege hun spiritualiteit.
Aangezien Flawse Hall op Flawse Fell lag, vlak bij Flawse Rigg, zo’n kleine dertig kilometer van de dichtstbijzijnde stad en op de naargeestigste heidevelden ten noorden van de Hadrianuswal, waren slechts de meest wanhopige huishoudsters en de meest spirituele privé-leraren bereid lang op hun post te blijven. Bovendien was niet alleen de natuur er hardvochtig. Meneer Flawse was een uitermate opvliegend iemand en de reeks leraren die Lockhart zijn uiterst beperkte algemene ontwikkeling hadden bij gebracht, hadden dat gedaan onder de strikte voorwaarde dat Ovidius uit de klassieken geschrapt moest worden en dat literatuur verboden terrein was. Het enige dat Lockhart bijgebracht hoefde te worden waren de klassieke deugden en wiskunde. De oude Flawse had een passie voor wiskunde en geloofde even vurig in getallen en cijfers als zijn voorouders in helderziendheid en veediefstal. Naar zijn mening vormden ze een solide basis voor een carrière in het bedrijfsleven en hadden ze niet de minste seksuele betekenis, net als de gelaatstrekken van zijn huishoudsters. Aangezien privé-leraren, en dan vooral spirituele privé-leraren, zelden goed thuis waren in zowel wiskunde als de klassieken, verliep de opvoeding van Lockhart met horten en stoten, maar leerde hij toch voldoende om alle pogingen van de plaatselijke overheid om hem een meer orthodoxe scholing op kosten van de gemeenschap te geven te torpederen. De schoolinspecteurs die het waagden naar Flawse Hall te gaan om te kunnen bewijzen dat Lockhart onvoldoende onderwijs genoot waren gedwongen waren gedwongen om, verbijsterd door zijn beperkte kennis, onverrichter zake de terugreis te aanvaarden. Zij waren niet gewend aan kleine ventjes die de tafel van negentien konden opzeggen in het Latijn of het Oude Testament konden lezen in het Oerdoe. Bovendien waren ze er niet aan gewend examens af te nemen in aanwezigheid van een oude man die zo te zien met de trekker van een ostentatief geladen jachtgeweer speelde dat hij verstrooid op hen gericht hield. Gezien die omstandigheden kwamen ze tot de conclusie dat Lockhart Flawse misschien niet bepaald in veilige, maar educatief gesproken wel in uitstekende handen was en dat er hoogstwaarschijnlijk alleen een schot hagel te behalen viel door een poging hem naar het openbaar onderwijs te transfereren, een opvatting die werd gedeeld door zijn privé-leraren, die zich elk jaar minder vaak lieten zien.
Meneer Flawse maakte hun afwezigheid goed door Lockhart zelf les te geven. Geboren in 1887, toen het Britse Imperium op zijn hoogtepunt was, hield hij nog steeds vast aan de dogma’s die in zijn jeugd gemeengoed waren geweest. De Britten waren de meest superieure diersoort die ooit door God en de natuur was geschapen. Het Imperium was nog steeds het grootste rijk dat ooit had bestaan. Vanaf Calais woonden er alleen nog maar nikkers en seks was misschien noodzakelijk voor de voortplanting, maar verder taboe en weerzinwekkend. Het feit dat het Imperium al lang niet meer bestond en de nikkers het proces hadden omgekeerd en niet meer bij Calais begonnen maar voornamelijk bij Dover eindigden werd door meneer Flawse genegeerd. Hij las geen kranten en omdat Flawse Hall niet op het elektriciteitsnet was aangesloten gebruikte hij dat als excuus om te weigeren ook maar een transistorradio, laat staan een tv, in huis toe te laten. Seks kon hij daarentegen niet negeren. Zelfs op negentigjarige leeftijd werd hij nog steeds geteisterd door schuldgevoelens om zijn eigen uitspattingen en het feit dat die uitspattingen, net als het Imperium, grotendeels van werkelijkheid tot droom waren geworden, maakte de zaak er alleen maar erger op. In gedachten bleef meneer Flawse een losbol en hij hield vast aan een streng regime van koude douches en lange wandelingen om zijn lichaam in beweging en zijn ziel rein te houden. Hij deed ook aan jagen en vissen en schieten en stimuleerde zijn onechte kleinzoon om zich ook aan die gezonde buitensporten te wijden, en wel met zoveel succes dat Lockhart op vijfhonderd meter afstand een rennende haas kon neerleggen met een .303 Lee-Enfïeld uit de Eerste Wereldoorlog en een korhoender op honderd meter met een .22. Tegen de tijd dat hij zeventien was had Lockhart de wildstand rondom Flawse Fell en de visstand in North Teen zo gedecimeerd dat zelfs de vossen, die de relatief pijnloze dood door de kogel zorgvuldig werd bespaard zodat ze opgejaagd en aan stukken gescheurd konden worden door jachthonden, onder het bestaansminimum terecht kwamen en aan de jacht een einde maakten door naar minder risicovolle gebieden te vertrekken. Voornamelijk ten gevolge van die vosverhuizing, gekoppeld aan het feit dat zijn laatste en meest begerenswaardige huishoudster haar biezen had gepakt, begon meneer Flawse wat al te veel te steunen op de fles met port en het literaire gezelschap van Carlyle en kreeg hij van zijn arts, Dr. Magrew, te horen dat hij aan vakantie toe was. De dokter kreeg steun van zijn advocaat, meneer Bullstrode, tijdens een van de maandelijkse diners in Flawse Hall die de oude man nu al dertig jaar lang gaf en die hem toehoorders verschafte bij zijn luidruchtige twistgesprekken over zaken van religieuze, metafysische, biologische en scandaleuze aard. Die etentjes waren zijn vervangmiddel voor kerkbezoek en het gebekvecht na afloop kwam het dichtst in de buurt van een vorm van herkenbare religie.