‘Aan m’n nooit niet,’ zei hij toen Dr. Magrew voor het eerst over vakantie begon. ‘En de idioot die beweerde dat verandering van omgeving rustgevend kan zijn, leefde niet in deze achterlijke eeuw.’
Dr. Magrew schonk zich nog een glas port in. ‘Je kunt moeilijk verwachten het nog een winter te overleven in een onverwarmd huis zonder huishoudster.’
‘Dodd en de bastaard zorgen voor me. En het huis is niet onverwarmd. Dodd haalt kolen uit de mijn bij Slimeburn. De bastaard kookt.’
‘Dat is nog zoiets,’ zei Dr. Magrew, die vermoedde dat Lockhart het eten had klaargemaakt. ‘Je spijsvertering is daar niet meer tegen opgewassen en je kunt die jongen moeilijk zijn leven lang hier opgesloten houden. Het wordt tijd dat hij eens iets van de wereld ziet.’
‘Niet zolang ik niet weet wie z’n vader is,’ zei meneer Flawse venijnig. ‘En als ik daar eenmaal achter ben, krijgt die smeerlap zo’n pak ransel dat hij blij mag zijn als hij ’t overleeft.’
‘Als je ons advies niet opvolgt mag je blij zijn als je ’t zelf overleeft,’ zei Dr. Magrew. ‘Vind je ook niet, Bullstrode?’
‘In mijn capaciteit als vriend en juridisch adviseur moet ik zeggen dat ik het voortijdig afbreken van deze aangename bijeenkomsten ten gevolge van een koppig negeren van het weer en onze goede raad ten zeerste zou betreuren, ’ zei meneer Bullstrode, met een hoogrood hoofd in het kaarslicht. ‘Je bent tenslotte niet jong meer en de kwestie van je testament ...’
‘Naar de hel met m’n testament,’ zei de oude heer Flawse. ‘Ik maak pas een testament als ik weet aan wie ik mijn geld nalaat en eerder niet. En wat is die goede raad waar je mee klaar staat?’
‘Maak eens een bootreis,’ zei meneer Bullstrode. ‘Naar een of ander warm, zonnig land. Ik heb me laten vertellen dat het eten uitstekend is.’
Meneer Flawse staarde in de karaf en dacht over dat voorstel na. Er zat iets in, en bovendien had hij de laatste tijd diverse klachten gehad van pachters die beweerden dat Lockhart, nu al het rappere wild was uitgeroeid, de gewoonte had gekregen schapen neer te leggen op vijftienhonderd meter afstand, klachten die werden bevestigd door de gerechten die Lockhart hem voorschotelde. Het geweten en de spijsvertering van meneer Flawse werden geplaagd door al het halfgare schapevlees dat ze de laatste tijd hadden gegeten en bovendien was Lockhart nu achttien en werd het hoog tijd dat hij hem de wereld instuurde voor Lockhart iemand naar de andere wereld stuurde. Die mening werd nog verstevigd toen vanuit de keuken het geluid opklonk van Dodds doedelzak waarop hij een melancholiek wijsje speelde terwijl Lockhart tegenover hem zat te luisteren, net zoals hij luisterde als Dodd vertelde over de goeie ouwe tijd of hoe je het best fazanten of forellen kon stropen.
‘Ik zal er over denken,’ zei meneer Flawse uiteindelijk.
Het dikke pak sneeuw dat die nacht was gevallen bracht hem tot een besluit en toen Dr. Magrew en meneer Bullstrode naar beneden kwamen om te ontbijten, troffen ze een heel wat gedweeëre meneer Flawse aan.
‘Jij moet alles maar regelen, Bullstrode, ’ zei hij terwijl hij zijn koffie opdronk en een geblakerde pijp opstak. ‘En de bastaard gaat met me mee.’
‘Dan heeft hij een geboorteakte en een paspoort nodig,’ zei de advocaat, ‘en...’
‘Wie in een sloot geboren is, zal sterven in een greppel. Ik geef hem pas aan bij de burgerlijke stand als ik weet wie z’n vader is,’ zei meneer Flawse woest.
‘Natuurlijk,’ zei meneer Bullstrode, die geen zin had om zo vroeg op de ochtend al over pakken ransel te horen. ‘Waarschijnlijk kunnen we hem wel op jouw paspoort laten zetten.’
‘Maar niet als z’n vader, ’ snauwde meneer Flawse, wiens diepgaande gevoelens voor zijn kleinzoon gedeeltelijk werden verklaard door het vreselijke vermoeden dat hij misschien zelf de nodige verantwoordelijkheid droeg voor de verwekking van Lockhart. De herinnering aan een dronken voorval met een huishoudster die, toen hij eraan terugdacht, jonger en onwilliger was geweest dan hij had verwacht toen hij haar overdag had gezien, knaagde nog steeds aan zijn geweten. ‘Niet als z’n vader.’
‘Als zijn grootvader, ’ zei meneer Bullstrode. ‘Dan heb ik een foto nodig.’
Meneer Flawse ging naar zijn studeerkamer, rommelde in een bureaula en kwam terug met een foto van Lockhart op tienjarige leeftijd. Meneer Bullstrode bestudeerde de foto twijfelachtig.
‘Hij is sindsdien wel erg veranderd,’ zei hij.
‘Voor zover ik weet niet,’ zei meneer Flawse. ‘En ik zou ’t moeten weten, ’t Is altijd al een lompe pummel geweest.’
‘Inderdaad, en praktisch gezien zelfs een niet-bestaande pummel,’ zei Dr. Magrew. ‘Je weet dat hij niet bij het ziekenfonds staat ingeschreven. Als hij ooit ziek zou worden, kan het moeilijk worden hem te laten behandelen.’