Een zee van verlangen(182)
‘Aris? Leo? Zijn jullie daar?’
‘Inderdaad, lieve, ze zijn hier,’ antwoordde een bekende stem. Ze liet een kreet van schrik horen. Wanhopig keek ze om zich heen en deed haar best om iets te zien.
‘Roger! Wat doe jíj hier?’ vroeg ze. Rillingen van angst liepen over haar rug toen ze zag dat hij als een vorst in een grote oorfauteuil zat, arrogant, zelfingenomen en geamuseerd. Hij was blijkbaar bijzonder tevreden over zichzelf.
Adriana vroeg zich af hoe ze zijn aanwezigheid over het hoofd had kunnen zien toen ze zo naarstig op zoek was naar bedienden. Maar de zon creëerde bedrieglijke schaduwen. Ze was er nu van overtuigd dat Roger al een tijd op precies dezelfde plaats had gezeten waar hij nu zat, ongetwijfeld meesmuilend in zijn waanzin terwijl hij haar zo haastig heen en weer zag lopen.
‘Ik kom je een bezoek brengen, schoonheid,’ zei hij zelfverzekerd, en liet zijn blik over haar ronde buik dwalen. Zijn lippen vertrokken in minachtende spot. ‘Ik zie dat je man zijn pleziertjes aan je heeft beleefd, maar ik beloof je dat, tegen de tijd dat ik klaar ben met je, dat kleine stukje van hem dood zal zijn.’
Adriana legde een bevende hand op haar buik en struikelde achteruit. Ze keek weer om zich heen, zich afvragend waar de honden bleven, en toen gaf ze weer een gil. Beide dieren lagen languit op de grond achter Roger. Hun tong hing onnatuurlijk uit hun bek. Ze kon niet anders dan aannemen dat ze dood waren.
‘Je hebt ze vermoord!’ schreeuwde ze, met tranen in haar ogen. ‘Walgelijke, vuile schoft die je bent!’
‘Ik hoop het van harte, en zoals je ziet…’ Roger maakte een gebaar naar de honden… ‘lijkt het er wel op. Ik had nogal haast toen ik de molen verliet nadat ik bericht had ontvangen dat mijn vrouw nog leefde, en even stond ik in twijfel of ik wel het juiste flesje had gepakt uit de kast met kleinoden die Thad-deus Manville zo goed voor me bevoorraadt. In mijn haast had ik iets van de inhoud gemorst, zodat de inkt onleesbaar was geworden. Maar in elk geval, of ik nou per ongeluk het laudanum heb meegenomen of het gif, de dieren kunnen je nu niet helpen.’
‘Aris en Leo zouden nooit iets van je hebben aangepakt!’ verklaarde ze. ‘Hoe ben je daarin geslaagd?’
De molenaar grinnikte geamuseerd, alsof hij oprecht genoot van zijn prestatie. ‘Ik heb rond het huis gezocht naar hun meest recente prooi, want ik wist dat ze daarnaar zouden terugkeren. Ik heb er gif over gegoten en gewacht. Ze gingen weer naar huis nadat ze zich te goed hadden gedaan aan hun prooi en werden door Harrison binnengelaten. Als de honden niet al dood zijn, dan zal dat niet lang meer duren. Ik maak zelden een fout.’
‘Hoe ben je binnengekomen?’
‘Ik ben achter de keukenhulp aan naar binnen geslopen, toen ze groenten was gaan halen uit de moestuin. Zodra we in de keuken waren, heb ik een pistool tegen haar slaap gehouden en gedreigd haar dood te schieten of anders de eerste de beste die zich bewoog. Nu zitten ze gezellig bij elkaar in de koude opslagplaats buiten, samen met de tuinlieden en de groenten.’
‘En de rest van het personeel?’
‘O, die heb ik door de keukenhulp naar beneden laten roepen. Ze wilde het niet, het arme kleine ding, maar het pistool tegen haar wang overtuigde haar ervan dat ze beter kon gehoorzamen. Behalve die arme Harrison zitten alle bedienden in de koude opslagruimte, ook jouw kamermeid, die een grote bult op haar kop heeft omdat ze probeerde me aan te vallen. Ze viel als een blok op de grond.’
‘En Harrison? Wat heb je met hem gedaan?’
‘O, ik dacht dat ik stiekem achter hem aan kon komen, maar voor een oude man heeft hij een verwonderlijk goed gehoor. Toen hij mij zag, wilde hij de ijzeren pook uit de haard pakken, maar ik gooide een beeldje naar zijn hoofd en wist hem goed te raken, zodat hij neerviel. Leeft hij nog?’
‘Nauwelijks.’
‘Jammer. Ik dacht dat hij dood zou zijn.
‘Je bent een slecht mens, Roger. Een heel, heel slecht mens. Als ik eraan denk dat je lord Randwulf hebt vermoord om mij…’ Ze trachtte te bedenken hoe ze hem haar wanhoop en verdriet duidelijk kon maken nadat ze gehoord had dat Coltons vader vergiftigd was. Toen verkilde ze en keek hem minachtend en met een koude blik in haar ogen aan. ‘Ik kan God slechts smeken me te vergeven dat ik je ooit heb toegestaan me hierheen te volgen. Ik had je moeten zeggen dat je me lastigviel lang voordat je er zelfs maar aan dacht lord Randwulf te vermoorden. Hoe heb je zoiets afschuwelijks kunnen doen? Hij heeft je nooit iets gedaan.’
‘O, nee?’ zei Roger verontwaardigd. ‘Hij probeerde ons te scheiden! Hij kon het niet verdragen dat je met iemand anders zou trouwen dan met die zoon van hem! Dat was voldoende motief voor mij!’