Een nacht in
Hoofdstuk 1
Wie beminde ooit, die niet op de eerste blik beminde?
Het koninkrijk Kabuyadir…
De wind voerde het geluid van zacht gehuil mee. Eerst dacht Zahir dat hij het verkeerd had gehoord, maar toen hij het balkon op stapte, dat uitkeek op de binnenplaats met mozaïektegels, hoorde hij het opnieuw. Door het geluid vergat hij helemaal dat hij had besloten het feestje te verlaten en naar huis te gaan. Hij was naar boven gegaan, naar de salon van zijn vriend Amir, om even te ontsnappen aan het gepraat over koetjes en kalfjes. Daarna had hij zich willen excuseren en naar huis willen gaan. Gezien zijn thuissituatie zou Amir dat vast wel begrijpen.
Nu liep hij echter de binnenplaats op, waar hij de nieuwsgierige blikken negeerde en een afstandelijke houding aannam. Hij snoof de warme kruidige geur op en keek om zich heen. Had hij een kind gehoord? Een gewond dier? Of had hij zich het gesnik alleen maar ingebeeld, omdat hij zo moe en verdrietig was?
Hij liep langs de fontein, een indrukwekkende blikvanger met een zeemeermin die kristalhelder water op een schelpvormig plateau spuwde, en even overstemde het geklater alle andere geluiden, op het gezang van de cicaden na.
Plotseling zag hij vanuit zijn ooghoek iets felroze. Hij kneep zijn ogen tot spleetjes en tuurde naar een donker hoekje, waar een stenen bankje bijna aan het zicht onttrokken werd door een grote jasmijnplant. Toen hij daar een paar bevallige voeten onder vandaan zag steken, liep hij er geïntrigeerd heen.
‘Wie is daar?’ vroeg hij zachtjes, opdat hij niet bedreigend zou overkomen. Toch lag er een autoritaire ondertoon in zijn stem.
Er klonk nog meer gesnuf, en vervolgens werd het gebladerte opzij geduwd door een lange slanke arm. Zahir hield zijn adem in.
‘Ik ben het… Gina Collins.’
De zachte klank van haar stem werd gevolgd door de aanblik van de betoverendste blauwe ogen die hij ooit had gezien. Ze waren zó helder dat het maanlicht erin werd weerkaatst.
‘Gina Collins?’ De naam drong amper tot hem door, maar de prachtige blondine die voor hem kwam staan in een enkellange roze jurk en op blote voeten, liet hem niet onberoerd.
Zo’n mooie vrouw zou je niet snel vergeten. Geen wonder dat ze zich hier verstopte; er was vast geen man die haar kon weerstaan.
Ze snufte weer en streek met de rug van haar hand de donkere vegen onder haar ogen weg.
‘Nu weet ik nog steeds niet wie je bent,’ merkte hij met opgetrokken wenkbrauwen op.
‘O… sorry. Ik ben de assistente van professor Moyle. We zijn hier om de boeken van Mrs. Hussein over antiek en oude kunstvoorwerpen te catalogiseren en te bestuderen.’
Zahir kon zich vaag herinneren dat Clothilde, de vrouw van zijn vriend Amir, die kunstgeschiedenis doceerde aan de universiteit, had verteld dat ze iemand zocht om haar te helpen met haar zeldzame, kostbare boekencollectie. Sinds het overlijden van zijn moeder had hij haar echter niet meer gezien, en had hij eerlijk gezegd ook wel belangrijker zaken aan zijn hoofd gehad.
‘Is dat werk zo zwaar dat je je hier verstopt om je ongenoegen te verbergen?’ vroeg hij plagerig.
Ze zette grote ogen op. ‘Nee, helemaal niet! Ik vind het juist heerlijk werk!’
‘Waarom huil je dan?’
‘Ik… Ik heb…’
Zahir vond het niet erg om op antwoord te wachten. Waarom zou je ongeduldig zijn als er zoveel moois te aanschouwen viel? Vooral van haar weelderige mond met de trillende onderlip kon hij zijn ogen maar niet afhouden.
Ze zuchtte, en toen ze antwoordde, brak haar stem. ‘Mijn moeder is opgenomen in het ziekenhuis. Mijn baas heeft een vlucht voor me geboekt terug naar Engeland, dus ik ga morgen naar huis.’
Zahir werd overspoeld door medeleven. Uit ervaring wist hij hoe het was als je moeder ziek was, je haar gezondheid iedere dag zag verslechteren, en niets kon doen om haar te helpen. Maar hij schrok er ook van hoe erg hij het vond dat deze beeldschone jonge vrouw naar huis ging, terwijl hij haar net had ontmoet.
‘Wat erg voor je. Maar ik vind het ook jammer dat je alweer naar huis gaat voordat we behoorlijk hebben kunnen kennismaken.’
Ze fronste haar voorhoofd. ‘Mijn moeder is dan wel ziek, maar ik zou willen dat ik niet weg hoefde. Slecht van me, niet? Als ik eerlijk ben, zou ik veel liever hier blijven. Om de een of andere reden vind ik deze plek echt betoverend.’
Haar reactie overviel Zahir, en even wist hij niet wat hij moest zeggen. ‘Dus dit gedeelte van de wereld bevalt je wel? Dan moet je maar snel terugkomen, Gina. Heel snel. Misschien als je moeder weer beter is?’ Hij sloeg zijn armen over elkaar en glimlachte vriendelijk.
‘Dat zou ik graag willen. Terugkomen, bedoel ik. Om de een of andere reden voel ik me hier nu al meer thuis dan in mijn eigen land. Ik vind het hier geweldig.’