Reading Online Novel

Een gegeven dag(31)



Figel kan dat niet goedkeuren en hij trekt zijn pistool. Maar die kleine smiecht is een beroepsmoordenaar, weet je; hij moet dat speelgoedpistooltje van ’m bij de hand hebben gehad: hij schoot er Figel recht mee door z’n strot. Mooi werk. Maar nou moet jij me maar es vertellen, wie het eerst schoot, Figel of dat kleine kreng?”

„Nee, dat weet ik niet. Ik heb alleen maar gezien, hoe die kleine die lange afmaakte. Want daarna begon hij mij te trappen en ik liet me op mijn andere zij rollen met mijn gezicht naar de wand. Ik heb Figel nog wel horen roepen, dat ie moest ophouden mij te trappen en toen hoorde ik twee schoten, vlak na elkaar. Je zou die pistolen eens goed moeten bekijken.”

„Jij moet weer het slimme politiemannetje spelen, hè?

Biecht liever maar es op. En alles, begrijp je!”

„Ik wil eerst een kop koffie.”

„Jawel, meneer! En een stukje toast, en een zacht eitje soms?” Hij staat op en geeft me een harde klap in mijn gezicht. „Vooruit, schiet op!”

De klap doet me duizelen, maar dat kan de koude helderheid diep in mijn geest niet aantasten. Bovendien heb ik gemerkt dat er iets hards en plats op de vloer ligt, onder mijn gebonden voeten. Dat kan wat goeds beloven want ik kan nergens Mochtars mes ontdekken.

Ik vertel Miguel mijn verhaal, de feiten althans. Te beginnen met hoe ik zag dat Eveline op straat werd lastig gevallen. Ik laat het goed uitkomen, dat ik hem en de anderen maar een paar minuten vanaf het balkon geobserveerd heb, voordat ik verder klom naar het balkon van Evelines verdieping erboven.

Als ik klaar ben met mijn verhaal, schudt Miguel meewarig zijn hoofd.

„Je bent nog een veel groter kaffer dan ik al dacht,” zegt hij gelaten. „Je hebt je neus dus in dit wespennest gestoken, niet omdat je je salaris van de gemeente verdienen moest, zoals ik eerst dacht. En ook niet, wat ik later dacht, omdat je ons wilde afpersen of dwingen jou mee te laten doen. Het was alleen maar, omdat je zin had in die stomme meid, die zich verbeeldt dat ze danst als ze d’r achterwerk heen en weer schudt. Zingen kan ze ook al niet. Maar enfin, je bent geen stille diender, en ook geen oplichter. Dat heeft Figel uitgevist vanavond. Grote hemel, hoe kan iemand ooit zo verrekt onnozel zijn?”

„Wat gaat er nu met Eveline gebeuren?”

„Gebeuren? Niks, natuurlijk. Ze zal zich nu maar moeten zien te redden, hè. Ik handel niet in blanke slavinnen.

Veel te veel risico voor veel te weinig winst.”

„En wat ga je met mij doen?”

Hij kijkt me aan met onverholen afkeer. „Met jou? Ik smijt je overboord. Je stinkt als ik weet niet wat.”

„Kan ik dan eerst nog een kop koffie krijgen?”

„Vooruit dan maar, ik heb er zelf ook wel trek in.”

Als hij opstaat, vraag ik: „Kun je me eerst niet even losmaken?”

Hij zegt met een gemene uitdrukking wat ik met ’m kan doen, en verdwijnt door een deurtje in de hoek, dat mij nog niet was opgevallen. Ik sluit mijn ogen weer, want het licht doet me nog pijn.

Hij komt terug met twee koppen. Eén van de twee zet hij op het rooktafeltje, de ander houdt hij aan mijn mond. Ik drink gretig. Hij heeft de koffie erg slap en wit gemaakt, gelukkig. Hij gaat zitten, zijn lange benen uitgestrekt, en slurpt zijn eigen koffie die zwart en heet is. Miguel heeft op zijn manier toch wel enige consideratie. Als hij zijn koffie op heeft, steekt hij dadelijk weer een nieuwe sigaret aan en zegt:

„Ik ben het intussen met mezelf eens geworden, wat ik met jou moet doen. Stomme, onhandige sufferd als je bent, kun je jezelf toch nog wel nuttig maken. Je moet goed begrijpen dat ik geen vrouwenhandelaar ben en ook geen moordenaar... geen echte tenminste. Daarom wil ik ook niet als zodanig in de boeken komen te staan en jij bent mijn hoofdgetuige.” Hij kijkt op zijn polshorloge en gaat door: „Het is nou net één uur. Na een uur of vier, vijf, voordat ik er vandoor ga, zal ik de dienders opbellen. Ze de tip geven dat er hier op deze woonschuit drie dooien liggen onder toezicht van een gebonden vent die brandt van verlangen de politie uit te leggen hoe dat allemaal precies in elkaar zit. Als de smerissen dan hier zijn, vertel je ze alles. De volle waarheid. Je moet altijd de waarheid vertellen, beste kerel, dat is een goeie politiek. Vooral met de politie.”

„En wat is die waarheid dan wel?” vraag ik.

Hij werpt me een wantrouwige blik toe. „Klets niet! Die meid heeft ons toch verteld dat je alles al door had? Ze waren vrouwen aan het inzamelen voor het Midden-Oosten natuurlijk. De meesten vingen ze in Italië en Frankrijk en ook nog een paar erge beste in Hamburg. Ze zouden het stel oppikken in Marseille, of Genua misschien.”

„Maar Eveline is hier.”

Hij haalt zijn schouders op. „Die meid was een speciale bestelling, als ik het goed begrepen heb. Af te leveren in Beiroet. Figel deed nogal geheimzinnig over haar. Hij heeft d’r vrindje mee uit genomen, vroeger op de avond, om mij de gelegenheid te geven zijn kamer te doorzoeken. Of ze daar niet het een of ander had laten liggen, waaruit bleek dat ze met Figel op reis ging. Jij hebt me daar flink bedonderd, makker! Alle eer!” Hij grinnikt eens, en zegt met een knipoogje: „Als je nog altijd zo’n zin in die meid hebt, zou ik ’r maar aanraden rustig in Amsterdam te blijven.”