Reading Online Novel

Een gegeven dag(30)



„Ik maak je dood, smerige hond! Ik...” Zijn stem blijft in zijn keel steken.

Hij schopt weer naar mijn slaap. Maar ik kan nog juist mijn hoofd omdraaien; ik slaag erin me om te rollen, weg van die puntige schoen. Mijn hoofd slaat tegen de wand met een smak die me verdooft.

„Wat doe je daar? Schei daar dadelijk mee uit, Mochtar!” Dat is Figel. Dan hoor ik een harde knal. En nog een.

De stilte die volgt is zó diep, dat ik me afvraag of de twee explosies, geweldig hard in de gesloten kajuit, mij misschien doof hebben gemaakt. Ik blijf doodstil liggen, mijn gloeiend gezicht tegen de gladde, koude lambrizering.

Eindelijk hoor ik een gemompel. En dan vang ik de woorden op: „Wat een rotzooi!”

Het is Miguel.

Ik wil hem roepen, maar ik kan er alleen maar wat vreemde klanken uitbrengen. Miguel heeft me echter ontdekt. Ik hoor voetstappen, een harde schoen rolt me op mijn andere zij.

„Nog altijd niet dood, hè,” merkt hij zuur op.

Ik krijg een tweede aanval van misselijkheid.

„Laat me opzitten,” brabbel ik.

Hij pakt me bij mijn kraag en sleept me naar Achmads stoel. Hij zet me daarin neer, nogal onzacht. Al mijn spieren en beenderen doen me pijn en de koorden snijden in mijn polsen en enkels. Maar het is een kolossale opluchting weer eens overeind te zijn.

Miguel blijft vlak voor me staan. Zijn overjas hangt open en toont zijn tweed pak, onberispelijk als tevoren. Maar zijn knap gezicht is vaal, zweetdroppels staan op zijn voorhoofd. Hij tast in zijn vestzak en haalt er een klein plat doosje uit. Met bevende hand steekt hij een groene pil in zijn mond. Wanneer hij die heeft doorgeslikt neemt hij me op zijn gemak van hoofd tot voeten op. Langzaam verheldert een brede glimlach zijn gezicht. „Lieve help, wat zie je er uit!” zegt hij opgeruimd.

Hij trekt de zijden zakdoek uit mijn borstzak, veegt mijn kin en wangen er mee af en smijt hem dan op de grond. „Je ziet eruit, zeg! Maar toch nog lang niet zo beroerd als je drie vrienden.”

Hij gaat opzij. Ik wend mijn blik af van Achmad, die op de grond ligt, één massa bloed en viezigheid. Mochtar ziet er beter uit, op het eerste gezicht. Hij zit op de vloer met zijn rug tegen de wand, zijn benen recht voor zich uit gestrekt. Zijn blauwe broekspijpen zitten nog keurig in de vouw, maar zijn hoofd hangt scheef over zijn rechterschouder en een straaltje bloed loopt uit het gat onder zijn linkeroog. Een klein pistooltje met een parelmoeren greep ligt vlak bij zijn linkerhand. Figel zie ik niet.

„Waar is Figel?” vraag ik.

Miguel wijst naar links achter mij.

Ik draai mijn hoofd half om. En dan zie ik hem. Hij ligt op zijn rug op de vloer, één been uitgestrekt, het andere opgetrokken tegen zijn omvangrijke buik. Zijn armen heeft hij uitgeslagen, alsof hij zijn val heeft willen breken, volgens de voorgeschreven judomethode. In zijn rechterhand klemt hij een automatisch pistool. Zijn breed gelaat is rustig, de zware oogleden zijn gesloten. Maar zijn keel en borst zitten vol bloed.

Miguel steekt een Egyptische sigaret aan. Ik snuif dankbaar de geurige rook op, want nu Miguel mijn gezicht wat heeft afgeveegd en ik mijn eigen stank niet meer zo ruik, maakt de lucht van het bloed en de kruitdamp me weer misselijk. Miguel wijst met zijn sigaret naar Figel en zegt bitter:

„Die vette gorilla beloofde me dat ie me veilig naar Egypte zou helpen. En dan laat ie zich door die kleine smeerlap neerleggen! Nou, misschien kan ie me dan tenminste nog aan wat zakgeld helpen.”

Hij knielt neer bij het lijk en licht voorzichtig, met duim en wijsvinger, de rand van zijn jas op.

„Kun je me niet eerst even losmaken?” vraag ik, meer als een experiment.

Hij kijkt naar me op over zijn schouder. „Wees dankbaar dat je nog leeft, kerel,” zegt hij koeltjes.

Ik kijk toe, terwijl hij handig de zakken van de dode doorzoekt. De sleutelring en het kleingeld steekt hij er weer in, maar de dikke portefeuille die vol zit met papieren en een pak groene Amerikaanse bankbiljetten, doet hij in zijn eigen binnenzak. Hij maakt de grote zilveren sigarenkoker open en snuift waarderend het aroma op.

„Duur merk,” mompelt hij. „Die zullen helpen om me te troosten.” Hij steekt de koker in zijn zijzak. Dan staat hij op en begint de kleren van de twee Arabieren te doorzoeken. Ik doe mijn ogen dicht. Pas als ik aan het kraken van de rotan stoel hoor dat hij weer is gaan zitten, kijk ik weer. Miguel is verdiept in een zwart notitieboekje.

„Wat is er eigenlijk gebeurd?” vraag ik.

Miguel kijkt op. Hij steekt het notitieboekje in zijn zak en neemt een nieuwe sigaret. Na een paar trekken zegt hij kregel: „Wat er gebeurd is? Nou, dat heb je toch zelf gezien, hè? Ik heb Figel hiernaartoe gereden in zijn krakende bestelwagen. Hij sprong er dadelijk uit, maar ik bleef nog even achter het stuur zitten om de kar netjes te parkeren. Toen ik hier binnenkwam was de voorstelling al afgelopen. Figel moet zijn binnengekomen juist op het moment dat die kleine rakker zijn vriend z’n maag openlegde.