Een gegeven dag(26)
God de Alwetende heeft de Sheik gezegend met macht en rijkdom, zijn residentie in Cairo heeft vele hallen en binnenplaatsen. Toch is zijn privé-leven uiterst sober, zijn dagen zijn strikt ingedeeld naar de vijf gebedstijden, zoals dat behoort. Zodra hij na het ochtendgebed zijn vasten gebroken heeft, beginnen de Arabische bezoekers zich te verzamelen in de audiëntiehal. Ik zie hen als ze langs mijn bureau komen, maar ik ben niet aanwezig bij de audiënties, want ’s ochtends heeft mijn collega Mohammed dienst. Ik zie vooraanstaande lieden uit ons eigen land langskomen, vertrouwelingen van onze President, die God zal zegenen omdat hij ons van de koning en zijn corrupte pasha’s verloste en omdat hij de Joodse horden vernietigd heeft, toen zij ons land probeerden binnen te vallen. Ik zie ook de afgezanten uit Syrië, uit Saoedi-Arabië, uit Yemen en Baghdad.
De Sheik luistert geduldig naar alles wat ze te zeggen hebben en hij onthoudt hun nooit zijn goede raad. Onverschillig of het gaat om godsdienstige of politieke vraagstukken, of over handelszaken, en nieuwe industriële ondernemingen.
In de namiddag ontvangt hij de niet-Arabische bezoekers en dan heb ik dienst. We zitten in een halve cirkel om de divan van de Sheik en ik vertaal voor hen; de klerken houden aantekening van wat er gezegd wordt, want ik ben de tong van de Sheik in de talen der ongelovigen, zoals wijlen mijn vader dat vóór mij was. Mochtar is dan ook aanwezig, want hij is het zwaard van de Sheik.
„Tracht altijd eerst uw tegenstanders te winnen met de zoetklinkende woorden der rede,” heb ik de Sheik eens horen zeggen. „Maar als zij dan halsstarrig in hun dwalingen blijven volharden en koppig weigeren het licht te zien, zult ge hen platdrukken, zoals ge dat de vlo doet die ge in uw bed vindt.”
Ik probeer altijd geduld te hebben met Mochtar, want als men het goed nagaat, zijn zijn gebreken eigenlijk zijn deugden. Toen hij nog een straatkind was in één van de achterbuurten van Port Said werd hij zeer bedreven in het hanteren van het mes en het worgkoord. En nadat de Sheik hem in dienst nam, leerde hij nog uitstekend pistoolschieten, en wel met zijn linkerhand. Want omdat hij zijn mes en zijn worgkoord altijd in zijn rechterzijzak heeft, moet hij zijn pistool wel in zijn linkerzak dragen. Het mes en het koord maken geen geluid, dus moeten die het eerst kunnen worden gebruikt.
Kijk, nu steekt hij zijn hand in zijn rechterzak. Hij zal die spion toch niet willen doden vóórdat Figel hem daartoe opdracht geeft? Nee, Mochtar weet wel beter. Het is zijn sigarettenkoker die hij uit zijn zak haalt. Ik geloof werkelijk dat ik last van mijn zenuwen krijg. Ik laat mijn gedachten teruggaan naar de dag waarop wij Cairo verlieten. De Sheik had eerst met mij gesproken, toen liet hij Figel en Mochtar komen.
Tegen mij zei hij: „Gij zult, als altijd, mijn tong zijn, Achmad. Figel zal uw raadsman zijn en Mochtar uw schild. Indien er nieuwe instructies nodig mochten zijn, zullen u die bereiken bij monde van Figel, want ik heb punten van contact met Figel voorbereid in al de heidense noordelijke landen.”
Ineens valt me iets in en ik vraag Mochtar: „Figel heeft toch niet gezegd dat je die spion kon afmaken?”
Mochtar kijkt zuur naar de vastgebonden schooier die in de hoek ligt. Hij schudt zijn hoofd. Het was ook een domme vraag van me, want hoe had er tijd kunnen zijn om contact op te nemen met Cairo? Ik moet me beter beheersen, want ik ben werkelijk nerveus de laatste dagen. Is het omdat we al zolang uit Cairo weg zijn? Of is het misschien de houding van Mochtar, waarin ik tegenwoordig een subtiele verandering opmerk? Zijn bekrompen, kwaadaardige geest was toch vroeger altijd een open boek voor me.
„Ik moet één ding in het voordeel van deze schuit zeggen,” merkt Mochtar op. „Het is een beste plaats om een lijk kwijt te raken.”
„Hoe dat zo?”
Hij wijst met zijn sigaret. „Omdat onder dat kleedje daar in de hoek een luik zit. Ik heb es goed rondgekeken terwijl jij die stille diender vastbond, zie je.”
„Nonsens. Als je het luik in de bodem van een boot openmaakt, stroomt het water toch naar binnen. Zelfs jij zou dat toch wel kunnen weten, Mochtar.”
Mochtars rode lippen plooien zich in een minachtende glimlach.
„En zelfs jij zou wel kunnen weten,” zegt hij terloops, „dat woonschuiten een laag ruim hebben onderin. In de kiel is een ander luik, dat je van boven kunt openen en sluiten. Onder de kiel is een paar meter water, dan een dikke laag van modder en vuil.”
„En als ze dan de boot verleggen?”
„Deze boot blijft hier nog minstens een jaar liggen. Dat heeft Figel me uitdrukkelijk verteld.”
Het valt me op dat Mochtar verbazend veel weet over deze woonschuit. Of misschien is ze wel niet zo verschillend van onze Egyptische woonboten in Cairo.