Reading Online Novel

Drift(28)



                ‘Dat laat ik Mihra uitzoeken. Die sluis moet vanavond gewoon open.’

                ‘Moeten we de waterpolitie niet informeren?’ vroeg Kraus.

                ‘Dat moet Kraayenkamp coördineren,’ antwoordde Telander. ‘Hij zal ook meerdere patrouilleteams inzetten om alle bakdekkers te controleren.’

                Kraus staarde naar Telander die op een bureaustoel zat. Hij zag haar rode schoenen met hoge hakken, de rode riem en haar gestifte lippen. Met zijn hand streek hij over zijn kin. Zijn gezicht was vochtig van transpiratie en zijn stoppelbaard voelde als een kattentong.

                ‘We gaan.’





De verzamelde tijd


                Stevens’ sloep voer over de Kromme Mijdrecht. De Volvo commonrail dieselmotor was nauwelijks hoorbaar. Het was schemerig en in het westen was de maan al zichtbaar. Telander zat aan stuurboord waar de groene navigatieverlichting brandde en rookte een sigaret, terwijl Kraus voorin zat. Stevens bediende het stuurwiel. Met hoge snelheid voeren ze over het kronkelige riviertje, langs vrijstaande huizen. Achter Stevens brandde een wit heklicht, links voor hem stond de rode bakboordverlichting aan.

                ‘De maximumsnelheid is hier negen kilometer per uur,’ legde Stevens uit. ‘Om de beschoeiing en de waterplanten niet te beschadigen. De meeste watersporters houden zich hieraan, maar je hebt van die patsers in speedboten die alle regels negeren.’

                ‘Wat is jouw snelheid?’ wilde Telander weten.

                ‘Te hoog, maar de waterverplaatsing van mijn sloep is niet groot.’

                ‘Geen probleem dus,’ zei Kraus. ‘We moeten opschieten. Wie weet kunnen we de vrouw nog redden.’

                Hij keek op zijn horloge: kwart over tien. Nieuwsuur zal het item inmiddels gebracht hebben.

                Stef en Nick zullen wel naar de stad zijn, dacht hij.

                Hij voelde een steek in zijn maag.

                Morgen moet ik aandacht aan hen besteden. Quality time.

                ‘De eerste recreatieplaats komt over een kilometer,’ baste Stevens. ‘Vaak liggen er zo’n vijf motorjachten.’

                De bebouwing op de oevers van de Kromme Mijdrecht was veranderd: geen luxe bungalows en villa’s meer, maar verspreid staande boerderijen.

                Telanders telefoon ging over. Ze keek op het display en drukte de verbinding weg. Ze hield haar telefoon in haar hand geklemd.

                Vandaag niet meer, zieke zak, dacht ze. Ik moet een zaak oplossen en heb even geen tijd voor jou. Dat vind je lastig. Ik ook trouwens. Al een halfjaar woon ik bij je, in dat oude huis van je, waaraan je niets meer hebt veranderd sinds mama overleden is. Soms zie ik haar nog voor me, lachend, rennend. Als je niet ziek zou zijn, was ik nooit bij jou gaan wonen.

                Ze sloot haar ogen.

                Een schommel. Je duwde me en ik wilde steeds hoger. Je lachte. Ik viel in het zand en ik deed net alsof ik bewusteloos was. Ik hoorde de paniek in je stem en voelde je over mijn haren en wangen strijken. Jij was er alleen voor mij. Je bleef over mijn gezicht strelen en je nam mijn hand in de jouwe. Toen opende ik mijn ogen. Ik lachte en je boog voorover en kuste me. Je zei niets, maar je maakte wel geluid: je knorde, zuchtte, neuriede. Ik voelde je tranen op mijn wangen. Je droogde ze met je haar dat naar zomerzee rook. Je zei: ‘Sta op.’ Ik bleef liggen en zag de wolken boven ons voorbij drijven. Een ervan was jij met je lachende mond en lange haren. Ik rook moeder, proefde jou zelfs, want in mijn mond vormde zich speeksel alsof ik aan een dropje dacht. ‘Kom, sta op, malle meid.’ Je trok aan mijn armen.