De vergeten tuin(221)
‘Hoe bedoel je?’
‘Ze zou het alleen hebben gedaan als ze het had gekund. Niet dan?’
Christian knikte langzaam en trok zijn wenkbrauwen op toen de consequenties van die theorie tot hem doordrongen. Hij stak zijn schep in de kuil.
Het was een dikke wortel. Cassandra trok het andere onkruid opzij en volgde de wortel iets hogerop. Ze glimlachte. Hoewel het een afgetakelde, bijna helemaal kale struik was, herkende ze hem wel. Ze had soortgelijke struiken in Nells tuin in Brisbane gezien. Het was een taaie oude rozenstruik die er waarschijnlijk al tientallen jaren stond, zo niet langer. De stam was zo dik als haar pols en de takken waren bezaaid met gemene doornen. Maar er zat nog wel leven in, en met een beetje zorg zou hij weer gaan bloeien.
‘O, mijn god.’
Cassandra keek op van haar roos. Christian zat gehurkt en over de kuil gebogen. ‘Wat? Wat is er?’ vroeg ze.
‘Ik heb iets gevonden.’ Zijn stem klonk merkwaardig en was moeilijk te peilen.
Cassandra’s huid voelde warm en elektrisch. ‘Iets engs of iets opwindends?’
‘Ik denk opwindend.’
Cassandra hurkte naast hem en tuurde in de kuil. Ze volgde de richting die hij wees.
Diep in de vochtige aarde was iets uit de modderige bodem opgedoken. Iets kleins, bruins en glads.
Christian stak zijn arm omlaag om het voorwerp los te trekken. Het bleek een potje van aardewerk van het soort waarin ze vroeger mosterd en andere ingemaakte etenswaar bewaarden. Hij veegde de aarde ervan af en gaf het aan Cassandra. Ze keken elkaar aan. ‘Volgens mij heeft je tuin zojuist zijn geheim verklapt.’
Het aardewerk voelde koel aan haar vingers en de pot was verrassend zwaar. Cassandra’s hart klopte in haar keel.
‘Die moet ze hier hebben begraven,’ zei Christian. ‘Toen die man haar in Londen ontvoerde, moet hij haar naar Blackhurst hebben teruggebracht.’
Maar waarom zou Eliza de aardewerken pot hebben begraven nadat ze zo’n groot risico had genomen om hem weer terug te halen? Waarom het risico lopen hem weer kwijt te raken? En als ze de tijd had om de pot te begraven, waarom had ze dan geen contact met het schip opgenomen om de kleine Ivory terug te halen?
Opeens daagde het. Iets wat de hele tijd vlak om de hoek had gelegen werd plotseling duidelijk. Cassandra’s adem stokte.
‘Wat is er?’
‘Ik denk niet dat ze de pot heeft begraven,’ fluisterde Cassandra.
‘Hoe bedoel je? Wie dan?’
‘Niemand. Ik bedoel, volgens mij is de pot samen met haar begraven.’ En ze had hier negentig jaar gelegen, wachtend tot iemand haar zou vinden. Tot Cassandra haar zou vinden en haar geheim zou ontrafelen.
Christian keek met grote ogen in de kuil. Hij knikte langzaam. ‘Dat zou verklaren waarom ze niet is teruggegaan naar Ivory, naar Nell.’
‘Dat kon ze niet, want ze lag hier.’
‘Maar wie heeft haar begraven? De man die haar heeft ontvoerd? Haar oom of tante?’
Cassandra schudde haar hoofd. ‘Ik weet het niet. Maar één ding is zeker, wie het ook heeft gedaan, wilde niet dat iemand het wist. Er is geen zerk, er is helemaal niets om de plek aan te duiden. Ze wilden Eliza laten verdwijnen en de waarheid over haar dood voorgoed verbergen. Vergeten, net als haar tuin.’
48
Blackhurst Manor, Cornwall, 1913
Adeline draaide de open haard de rug toe en haalde zo plotseling diep adem dat haar middel ervan zwol. ‘Hoe bedoel je, de dingen gingen niet volgens plan?’
De nacht was gevallen en de randen van de bossen van het landgoed leken het huis te hebben omsingeld. Schaduwen hingen in de hoeken van de kamer en het kaarslicht liet hun koude grenzen bewegen.
Mansell zette zijn lorgnet recht. ‘Ze is gevallen. Ze heeft zich uit het rijtuig geworpen. De paarden sloegen op hol.’
‘Een arts,’ zei Linus. ‘We moeten een arts bellen.’
‘Een arts zal niet helpen.’ Mansell klonk rustig. ‘Ze is al dood.’
Adelines adem stokte in haar keel. ‘Wat?’
‘Dood,’ herhaalde hij. ‘De vrouw, uw nicht, is dood.’
Adeline deed haar ogen dicht en haar knieën knikten. De wereld draaide om haar heen; ze was gewichtsloos, pijnloos, vrij. Hoe was het mogelijk dat zo’n enorme last, zo’n gewicht, zo snel van je af kon vallen? Dat één ongeluk haar kon verlossen van haar aloude en constante aartsvijand, de nalatenschap van Georgiana?
Het maakte Adeline niet uit. Haar gebeden waren verhoord, de wereld had zichzelf gecorrigeerd. Het meisje was dood. Verdwenen. Dat was het enige wat telde. Voor het eerst sinds de dood van Rose kreeg ze weer lucht. Warme tentakels van vreugde slingerden zich door haar aderen. ‘Waar?’ hoorde ze zichzelf zeggen. ‘Waar is ze?’