De vergeten tuin(217)
Maar hoewel de suggestie van een vlucht zich aan Eliza’s hart hechtte, er felle rukjes aan gaf en wilde dat ze in actie zou komen, zette ze al die gedachten haastig van zich af. Ze sloeg geen acht op de felle pijn in haar borst en verzekerde Mary, zoals ze al eerder had gedaan, dat ze zichzelf kende. Ze zag voor de laatste keer op haar kind neer en bleef maar naar dat perfecte gezichtje kijken, probeerde te begrijpen dat zij dat had gemaakt, dat zij dit fantastische wezentje had geschapen, tot de bonkende pijn in haar hoofd, in haar hart en in haar ziel ondraaglijk geworden was. En daarna was het alsof ze zichzelf op de een of andere manier van een afstand gadesloeg en deed ze wat ze had beloofd: ze stond haar kleine meisje af en liet het meenemen. Mary verliet het huisje en Eliza deed de deur achter haar dicht en keerde alleen terug in het stille, levenloze huisje. En toen de dageraad zich over de tuin ontfermde en de muren van het huisje zich weer terugtrokken, besefte Eliza dat ze voor het eerst van haar leven de zwarte pijn van de eenzaamheid voelde.
Hoewel Adeline niets dan minachting koesterde voor Linus’ detective Mansell en zijn naam had vervloekt omdat hij Eliza in hun leven had gebracht, kon ze niet ontkennen dat hij wist hoe hij mensen moest opsporen. Er waren drie dagen verstreken sinds ze hem naar Londen had gestuurd en vanmiddag, toen Adeline deed alsof ze in de huiskamer zat te borduren, was ze aan de telefoon geroepen.
Mansell, aan de andere kant van de lijn, was genadig discreet. Je wist maar nooit wie er op een ander toestel meeluisterde. ‘Lady Mountrachet, ik bel u om u te laten weten dat een deel van de bestelde goederen inmiddels is opgehaald.’
Adelines adem stokte in haar keel Zo gauw al? Haar vingertoppen tintelden van verwachting, hoop en zenuwen. Ze slikte. ‘En mag ik vragen of u in het bezit bent van het grootste pakket of het kleinste?’
‘Het grootste.’
Adelines ogen zakten dicht. Ze wiste de opgeluchte vreugde uit haar stem. ‘En wanneer komt u het brengen?’
‘We vertrekken terstond uit Londen en ik zal vanavond op Blackhurst arriveren.’
Zodoende wachtte Adeline af. Ze ijsbeerde over het Perzische tapijt, streek haar rokken glad, snauwde tegen de bedienden en bedacht constant manieren om zich van Eliza te ontdoen.
Eliza had afgesproken zich nooit meer in de buurt van het huis te vertonen en dat deed ze dan ook niet. Maar ze keek wel. En ze kwam erachter dat iets haar ervan weerhield een lange zeereis te maken, zelfs toen ze genoeg geld voor de overtocht had gespaard. Het was net alsof het anker dat Eliza haar hele leven had gezocht zich met de geboorte van de baby in de aarde van Blackhurst had geslagen.
De zuigkracht van het kind was zo sterk dat ze bleef. Maar ze hield zich aan haar belofte aan Rose en bleef uit de buurt van het huis. Ze vond andere plekken vanwaar ze het kind kon gadeslaan, net zoals ze als kind had gedaan toen ze de wereld vanaf een plank aan de muur in de bovenkamer van mevrouw Swindell gadesloeg, de wereld die om haar heen bewoog terwijl zij roerloos toezag en er geen deel van uitmaakte.
Want met het verlies van het kind merkte Eliza dat ze door het hart van haar vroegere leven, van haar oude zelf was gevallen. Ze had afstand van haar geboorterecht gedaan en daarmee had ze het doel van haar leven verspeeld. Ze schreef nog maar zelden en maar één sprookje vond ze de moeite waard om in haar bloemlezing te worden opgenomen. Een verhaal over een jonge vrouw die alleen in een donker woud woonde en om de juiste redenen de verkeerde beslissing nam en zichzelf daarmee ruïneerde.
Bleke maanden strekten zich uit tot lange jaren, tot de postbode begin 1913 het sprookjesboek van de uitgever bezorgde. Eliza nam het direct mee naar binnen, scheurde de verpakking eraf en zag de in leer gebonden schat die erin zat. Ze ging in de schommelstoel zitten, sloeg het boek open op het schutblad en bracht het naar haar gezicht. Het rook naar verse drukinkt en bandlijm, net als een echt boek. En daarbinnen waren haar verhalen, haar beminde scheppingen. Ze sloeg de dikke, verse pagina’s om, verhaaltje voor verhaaltje, tot ze was aanbeland bij ‘De ogen van het oude vrouwtje’. Ze las het door en onder het lezen moest ze denken aan de vreemde, levendige droom in de tuin, en aan het allesoverheersende gevoel dat het kind in haar buik belangrijk was voor het verhaal.
En opeens besefte Eliza dat het kind, haar kind, een exemplaar van het verhaal moest hebben, dat die twee op de een of andere wijze met elkaar verband hielden. Dus verpakte ze het boek in bruin papier, wachtte haar kans af en deed wat ze had beloofd niet te zullen doen: ze liep door het hek aan het eind van de doolhof en naar het huis.
Stofjes, honderden stofjes dansten in de bundel zonlicht die tussen twee vaten door viel. Het meisje glimlachte en de mevrouw, het klif, de doolhof en mama verlieten haar gedachten. Ze stak een vinger uit om te proberen een stofje op te vangen. Ze moest lachen om de manier waarop de stofjes zo dichtbij kwamen voordat ze weer op de vlucht sloegen.