De vergeten tuin(219)
‘Meneer de officier,’ zei Eliza, ‘mijn broer en schoonzus wachten een eindje verder op de kade,’ zei ze, zwaaiend naar niemand in het bijzonder in de aanzwellende menigte. ‘Zou ik mijn nichtje even mee aan boord mogen nemen om mijn hut te laten zien?’
De officier keek naar Ivory en wierp een blik op de rij passagiers die zich inmiddels over de kade slingerde.
‘Even maar,’ zei Eliza. ‘Het zou zo veel voor haar betekenen.’
‘Ik zou zeggen dat het wel kan,’ zei hij. ‘Maar u moet haar wel terugbrengen.’ Hij knipoogde naar Ivory. ‘Ik heb het gevoel dat haar ouders haar zouden missen als ze zonder hen zou verdwijnen.’
Eliza pakte Ivory’s hand en liep de loopplank op.
Overal waren mensen, drukke stemmen, spetterend water en misthoorns. Het scheepsorkest speelde een vrolijk deuntje op het dek, terwijl dienstmeisjes alle kanten op snelden, jongens telegrammen bezorgden en hooghartige piccolo’s chocola en geschenken voor de vertrekkende passagiers brachten.
Maar Eliza volgde de hoofdsteward niet het schip in. In plaats daarvan trok ze Ivory mee over het dek en ze bleef pas staan toen ze bij een stel houten vaten kwamen. Eliza duwde het meisje erachter en hurkte zo dat haar rokken zich over het houten dek plooiden. Het meisje was afgeleid, zo’n drukte had ze nog nooit meegemaakt en ze kwam ogen tekort.
‘Je moet hier op me blijven wachten,’ zei Eliza. ‘Het is niet veilig om hiervandaan te gaan. Ik kom zo terug.’ Ze aarzelde en keek naar de lucht. Boven hun hoofd scheerden meeuwen met zwarte oplettende oogjes. ‘Je wacht op me, hoor je me?’
Het kleine meisje knikte.
‘Weet je hoe je je moet verstoppen?’
‘Natuurlijk.’
‘Het is een spelletje.’ Toen Eliza dat zei, verscheen Sammy voor haar geestesoog en ze huiverde.
‘Ik hou van spelletjes.’
Eliza slikte en zette het beeld van zich af. Dit meisje was Sammy niet. Ze speelden niet de Ripper. Alles zou goed komen. ‘Ik kom weer terug.’
‘Waar ga je heen?’
‘Ik moet iemand bezoeken. Ik moet iets ophalen voor het schip vertrekt.’
‘Wat?’
‘Mijn verleden,’ zei ze. ‘Mijn toekomst.’ Ze glimlachte even. ‘Mijn familie.’
Terwijl het rijtuig richting Blackhurst hotste, begon de mist bij Eliza op te trekken. Langzaam sijpelde het bewustzijn weer naar binnen: wiegende beweging, modderig hoefgekletter en een bedompte lucht.
Ze deed haar ogen open en knipperde. Zwarte schaduwen maakten plaats voor stoffige lichtvlekken. Ze kreeg een duizelig gevoel toen ze probeerde scherp te stellen.
Er was nog iemand. Er zat een man tegenover haar. Zijn hoofd lag schuin tegen de leren bekleding en zijn regelmatige ademhaling werd af en toe onderbroken door een licht gesnurk. Hij was dik en gedrongen en er zat een bril zonder pootjes op zijn neus.
Eliza haalde diep adem; ze was twaalf en was met onbekende bestemming uit haar vertrouwde omgeving weggehaald. Opgesloten in een rijtuig met mama’s Boze Man, Mansell.
En toch… Ze had het gevoel dat er iets niet klopte. Ze was iets vergeten, een donkere, gonzende wolk aan de rand van haar bewustzijn. Iets belangrijks, iets wat ze moest doen.
Haar adem stokte. Waar was Sammy? Hij had bij haar moeten zijn, ze moest hem bescherm…
Buiten klonk hoefgekletter. Het geluid joeg haar angst aan en maakte haar misselijk, al wist ze niet waarom. De donkere wolk begon te wervelen. Hij kwam dichterbij.
Eliza’s blik viel op haar rok en haar handen die op schoot gevouwen lagen. Haar handen… maar dat kon toch niet.
Fel licht brak door een opening in de wolk: ze was helemaal niet twaalf, ze was een volwassen vrouw…
Maar wat was er gebeurd? Waar was ze? Waarom was ze bij Mansell?
Een huisje op het klif, een tuin, de zee…
Haar ademhaling klonk inmiddels harder en voelde scherp in haar keel.
Een vrouw, een man, een baby…
Haar huid trok samen van een onwillekeurig paniekgevoel.
Nog meer licht… De wolk verbleekte en viel uiteen…
Woorden, flarden van betekenis: Maryborough… een schip… een kind, niet Sammy maar een klein meisje…
Eliza’s keel brandde. Vanbinnen opende zich een gat dat zich pijlsnel vulde met gitzwarte angst.
Dat kleine meisje was van haar.
De helderheid was fel: haar dochter alleen op een vertrekkend schip.
De paniek doortrok haar hele wezen. Haar hart bonkte in haar slapen. Ze moest weg, ze moest terug.
Eliza wierp een blik opzij op het portier.
Het rijtuig ging hard, maar dat kon haar niets schelen. Het schip was vandaag uit de haven vertrokken en het kleine meisje zat erop. Het kind, haar kind, helemaal alleen.
Met pijn op de borst en een bonkend hoofd stak Eliza haar hand uit.
Mansell bewoog. Zijn wazige ogen gingen open, richtten zich vlug op Eliza’s arm en de deurkruk in haar hand.