De toneelclub(2)
Met een zucht gaf Pascalle haar strijd met de slagroombus op. Ze stak het laatste stuk aardbeienvlaai in haar mond en strekte zich uit op de bank. ‘Ja, je hebt er echt een paleisje van gemaakt. Mooi huis, goeie baan; nu nog een leuke vent en je bent klaar! Ik heb hier in de straat al een paar fraaie exemplaren zien lopen, hoor. Maar ze halen het natuurlijk niet bij Laurent.’
Elin knikte instemmend. Die week was ze begonnen als grafisch vormgever bij een reclamebureau. Ze had op goed geluk gereageerd op een oproep op Monsterboard en kon tot haar verbazing na één gesprek al aan de slag. Haar baas en collega’s leken prima mensen en het bureau lag op tien minuten fietsen van haar huis. Ze kon haar geluk niet op: opeens ging alles voor de wind. Alleen het vertrek van Pascalle was een minpuntje. Sinds hun kennismaking op het grafisch lyceum, tien jaar geleden, waren ze goede vriendinnen. Laurent was een knappe vent, dat zeker. Maar ook arrogant, en hij keek je nooit recht aan. Elin mocht hem niet, maar had dat nooit tegen haar vriendin gezegd. Die was al maanden in een euforische stemming haar vertrek aan het voorbereiden.
‘Ik zal je missen.’
‘Ach gek, je kunt toch altijd langskomen? En voor je het weet heb je hier een berg nieuwe vrienden. Ben je mij allang vergeten.’
3
Ze werd wakker van een zacht krassend geluid. De wekker op de vloer naast haar bed stond op kwart voor zeven. Het was zaterdag, de eerste dag in haar nieuwe huis die ze helemaal zelf in kon vullen. Ze had ernaar uitgekeken. Na de drukte van de verhuizing en de eerste weken op haar werk, waar ze aan alle collega’s was voorgesteld en meteen flink aan de bak had gemoeten, verlangde ze naar een dag voor zich alleen. Gisteravond had ze een boodschappentas vol lekkers gehaald. Ze zou ontbijten met chocoladebroodjes uit de oven, aardbeien met Franse kwark en een glas verse jus. ‘Kwart voor zeven,’ mompelde ze. Nog veel te vroeg. Ze zakte terug in haar kussen toen ze het opnieuw hoorde: een zacht krassend of schurend geluid, alsof iemand een stuk schuurpapier over de muur haalde, niet ver van de voordeur.
Ze zwaaide haar benen uit bed, schoof in haar pantoffels en liep voorzichtig naar de voordeur. Het spionnetje in de deur bood zicht op het trappenhuis, waar ze naast haar voordeur de trap naar boven zag en verderop de trap naar beneden en de deur naar het gezamenlijke dakterras. Het trappenhuis was verlaten. Ze draaide de sleutel om in het slot en opende de deur. Als iemand haar gevraagd had te voorspellen wat ze zou zien, was haar dat nooit gelukt. Op de deurmat zat een leguaan. Groen met bruine vlekken, stekels op zijn rug en compleet met staart toch gauw een halve meter lang. Elin deinsde achteruit, de deur weer bijna dichtgooiend. Een leguaan. Hier? Langzaam trok ze de deur weer verder open. Het dier zat er echt, schijnbaar volkomen op zijn gemak, en keek nieuwsgierig naar haar op. Langzaam bewoog het zijn staart over de kokosmat voor haar deur, wat een raspend geluid veroorzaakte. Van de eerste schrik bekomen, opende Elin de deur helemaal en zakte door haar knieën. ‘Hé, wat doe jij hier?’ fluisterde ze tegen het dier. ‘Ben je verdwaald?’
Ze strekte haar arm uit om het dier te aaien, maar toen klonk een barse stem: ‘Niet doen!’ Met een gil sprong ze overeind en keek recht in het gezicht van een jongen van een jaar of twintig. Hij snelde de laatste treden van de trap af, knielde naast de leguaan en pakte het met een geroutineerd gebaar op.
‘Sorry, maar hij kan bijten,’ zei hij. Ze zag dat hij snel zijn blik over haar versleten slaapshirt en joggingbroek liet glijden. Ze stapte terug in haar hal en verschool zich half achter de deur.
‘Is-ie van jou?’
‘Ja, dit is Fred. Hij loopt wel vaker weg.’ De jongen keek van Fred naar Elin weer naar Fred, en sloeg toen zijn blik neer. Zijn haar was ongekamd, een veeg pindakaas sierde zijn rechtermondhoek en zijn kakishirt zat vol vlekken. Elin had hem nog niet eerder gezien, maar dat gold voor bijna alle bewoners van het appartementencomplex. De eerste week was ze een man en een vrouw tegengekomen die zich vluchtig hadden voorgesteld als ‘Hans en Margot van de derde etage’ en sindsdien had ze geen buren meer gezien. Blijkbaar was iedereen hier op zijn privacy gesteld.
Plots deed de jongen een stap naar voren en stak zijn hand uit. ‘Ik ben Rogier.’
‘Hoi, Elin,’ zei ze en ze schudde zijn hand. ‘Woon je hierboven?’
‘Ja.’
‘Dan ben ik je nieuwe onderbuurvrouw,’ glimlachte Elin, die zich in haar outfit wat ongemakkelijk voelde.
‘Ja.’ Rogier aaide de leguaan zacht over zijn kop. ‘Fred vindt het fijn om los te lopen in mijn kamer en ik had niet in de gaten dat de deur openstond. Voortaan zal ik beter opletten.’ Hij keek naar Elin alsof hij wilde peilen wat ze van de situatie vond. Toen hij merkte dat zij niets zei, draaide hij naar de trap. ‘Ik ga weer naar boven, Fred moet in zijn terrarium. Hij kan niet tegen tocht.’