De Vuurdoop(70)
Dorota woonde in Spånga, daar woonde ze al zolang Sophie haar kende. Bijna twaalf jaar geleden was ze voor het eerst bij hen thuis geweest. Ze hadden een vriendschap opgebouwd. Sophie zag dat Dorota zichzelf niet was en dat was voor het eerst. Ze was altijd vrolijk, vertelde over haar kinderen en lachte om de verhalen van Sophie. Maar nu was ze in zichzelf gekeerd. Sophie keek nog eens. Ze keek verdrietig, misschien wel bang.
Sophie parkeerde de auto bij Dorota voor de deur op het Spånga Torg. Dorota bleef even zitten voordat ze de veiligheidsgordel losmaakte en tegen Sophie zei: ‘Dag, bedankt voor het brengen.’
‘Ik zie dat je ergens mee zit,’ zei Sophie. ‘Als je wilt praten, dan weet je me te vinden.’
Dorota bleef zwijgend zitten.
‘Wat is er, Dorota?’
Ze aarzelde.
Sophie wachtte.
‘De vorige keer dat ik bij jullie kwam schoonmaken, waren er twee mannen in huis.’
Sophie luisterde.
‘Ik dacht eerst dat het familieleden of vrienden van jullie waren, maar ze begonnen te dreigen, ze hebben me bedreigd.’
Sophie werd koud.
‘Ze zeiden dat ze van de politie waren en dat ik problemen zou krijgen als ik iets vertelde.’
Sophies gedachten schoten alle kanten op.
‘Het spijt me, Sophie, het spijt me dat ik het niet heb gezegd, maar ik durfde het niet... Maar nu ben ik van gedachten veranderd. Je bent altijd zo aardig voor me.’
‘Wat deden ze? Begreep je wat ze daar deden? Hebben ze iets gezegd?’
Dorota schudde haar hoofd.
‘Nee, ik weet niet. De ene probeerde aardig te zijn, de andere was verschrikkelijk, koud en... Ik weet niet. Hij leek me een slecht mens. Ze zeiden niet wat ze daar deden. Nadat ze met mij hadden gesproken gingen ze weg.’
‘Waar naartoe?’
‘Naar buiten.’
‘Door de deur? Hoe waren ze binnengekomen?’
Sophie hoorde haar eigen angst.
‘Dat weet ik niet. Ze verdwenen door de terrasdeur. Verder weet ik het niet.’
Sophie probeerde na te denken.
‘Vertel wat ze allemaal zeiden.’
Dorota deed haar best om het zich te herinneren.
‘De ene zei dat hij Lars heette. Dat is de enige naam die ik gehoord heb.’
‘Lars?’
Sophie wist niet waarom ze die naam herhaalde.
‘Lars hoe?’ ging ze verder.
Dorota haalde voorzichtig haar schouders op.
‘Weet ik niet.’
‘Hoe zagen ze eruit? Probeer zo duidelijk mogelijk te zijn.’
Dorota had deze reactie van Sophie niet verwacht. Ze zette haar hand tegen de ene kant van haar hoofd en keek schuin naar beneden, waar niets te zien was.
‘Ik kan het me zo slecht herinneren...’
‘Probeer het, Dorota.’
Sophie was kort aangebonden. Dorota zag haar smeekbede.
‘De ene, die zich voorstelde als Lars, was een jaar of dertig, vijfendertig, denk ik. Blond...’
Ze dacht na, doorzocht haar geheugen.
‘Hij leek bang... onzeker.’
Sophie luisterde.
‘De tweede was gewoner, moeilijk te beschrijven. Rond de veertig, of iets jonger. Donker haar met hier en daar wat grijs... Hij zag er aardig uit, maar hij was gemeen. Hij had vriendelijke ogen. Donker en rond... Net een klein jongetje.’
Dorota huiverde.
‘Oef, hij was verschrikkelijk.’
Sophie keek naar de vrouw en zag haar angst. Sophie boog zich naar haar toe en omhelsde haar.
‘Dankjewel,’ fluisterde ze in de omhelzing.
Ze lieten elkaar los en keken elkaar aan. Dorota streelde Sophie over haar wang.
‘Heb je problemen?’
‘Nee... Nee, ik heb geen problemen. Dankjewel, Dorota.’
Dorota keek haar aan.
‘Die gemene heeft mijn identiteitsbewijs meegenomen, hij zei dat ik tegen niemand iets mocht zeggen. Je moet me beloven dat je niets stoms doet. Hij meende het... Hij weet wie ik ben.’
Sophie nam Dorota’s hand in de hare.
‘Ik beloof het, Dorota. Er zal je niets gebeuren.’
***
Sophie reed Spånga uit. Ze reed mee met het verkeer, wisselde van rijstrook, hield zich aan de maximumsnelheid. Ze bevond zich in een vacuüm waar geen plaats was voor gedachten of gevoelens. Daarna werd er ergens een sluis opengezet en een laaiende woede stroomde naar buiten als water door een doorgebroken dam, verspreidde zich door haar hele lichaam en vulde haar tot ze bijna knapte.
***
13
Zijn vermoeidheid was overgegaan in nerveus wakker zijn. Jens voelde zich high toen hij München binnenreed. Hij had twee nachten niet geslapen en functioneerde nu op pure wilskracht.
Het adres dat Michail hem had gegeven bleek in een slaperige villawijk te liggen, waar identieke huizen uit de jaren zestig dicht opeengepakt stonden. Kleine gazonnetjes, een inpandige garage, niet al te luxe. Jens stopte bij nummer 54, stapte uit en keek om zich heen. Nergens een mens te zien. Hij liep een tegelpad over en voelde aan de voordeur; die zat niet op slot. Hij deed de deur open en stapte voorzichtig het huis binnen.