De Vuurdoop(69)
Rond halftwee ’s nachts zette Lars zijn koptelefoon af, trok een donkere muts over zijn hoofd, opende voorzichtig het portier en liep naar haar huis.
Hij liep over asfalt, rook de geur van kamperfoelie, zonder dat hij wist wat kamperfoelie was, sloop haar tuin binnen en klom geruisloos de veranda op.
De loper deed zijn werk weer net zo goed als de vorige keer. Hij duwde de metalen plaatjes in het slot opzij, waarna Lars de kruk van de terrasdeur voorzichtig kon openen. Hij zette hem op een kier en haalde een bus crc 5-56 uit zijn jaszak. Hij spoot twee keer snel een beetje olie op de binnenste scharnieren van de deur. De deur gleed geruisloos open.
Lars bleef stil in de woonkamer staan, bukte en maakte zijn veters los. Hij luisterde en hoorde alleen zijn hart slaan. Langzaam en voorzichtig begon hij de trap op te lopen naar de bovenverdieping. De oude houten trap kraakte zacht. Buiten op straat reed een auto langs. Lars vergeleek de geluiden, het aantal decibels leek hem ongeveer hetzelfde. Ze zou niet wakker worden van zijn voetstappen.
De deur naar haar slaapkamer stond op een kier. Lars stond stil, hij haalde rustig en methodisch adem totdat zijn ademhaling op een normaal niveau was en zette een stap op de zachte vloerbedekking. Er kwam een lichte, vage geur op hem af, als een onzichtbare zijden stof die door de kamer zweefde... Sophie. Daar lag ze. Als in een fantasie lag ze op haar rug met haar hoofd op haar kussen, een beetje scheef. Haar haren vormden de achtergrond, haar mond dicht, haar borstkas die rustig op en neer ging. Het dekbed kwam tot aan haar buik, ze droeg een nachthemd met kant. Zijn blik ging naar de contouren van haar borsten en bleef daar hangen. Wat was ze mooi. Hij wilde haar wakker maken om haar dat te vertellen: wat ben je mooi. Hij wilde naast haar gaan liggen, haar vasthouden en zeggen dat alles goed was. Ze zou begrijpen wat hij bedoelde.
Voorzichtig haalde hij de camera tevoorschijn, schakelde de flitser en het geluid uit en ving haar in de lens. Geluidloos nam hij een stuk of dertig close-upfoto’s van de slapende Sophie.
Hij wilde net weggaan toen zijn blik weer op haar borsten viel. Lars staarde ernaar en fantasieën uit het diepst van zijn verwarde persoonlijkheid begonnen gestalte te krijgen. Lars sloop dichter naar haar toe... en nog dichter. Ten slotte was hij vlak bij haar gezicht. Hij zag haar huid, de kraaienpootjes, de lijnen... Hij deed zijn ogen dicht, hij rook, hij wenste...
Ze bewoog in haar slaap en maakte een geluidje. Lars deed zijn ogen open, liep voorzichtig achteruit en verliet geruisloos het vertrek.
***
Hij was buiten adem toen hij in zijn auto stapte. Hij had het gevoel dat hij met haar had gevreeën, het gevoel dat hij voor het eerst in haar was geweest. Hij voelde zich sterk, veilig en gelukkig. Hij wist dat zij hetzelfde voelde. Ze moest hem in haar slaap hebben ontmoet, in haar droom. Zo was het natuurlijk, hij was haar reddende engel, die in haar leven was zonder dat zij dat wist, die met haar vrijde als ze sliep, die haar tegen het kwaad beschermde wanneer ze wakker was. Hij nam weer een paar pillen en de omgeving veranderde van kleur, zijn tong leek wel groter geworden en het geluidsbeeld werd rommelig.
Lars reed langzaam de stad in en passeerde het Natuurhistorisch Museum in het bleke schijnsel van de straatlantaarns. Hij zag een gigantische pinguïn die hem vragend aankeek.
***
*
***
Sophie had nachtmerries gehad, waarover wist ze niet meer. Ze werd met een naar gevoel wakker. Het gevoel dat ze in gevaar was geweest, een nare gewaarwording. Ze stapte uit bed, ze had te lang geslapen. Beneden hoorde ze de stofzuiger.
Ze had Dorota een hele poos niet gezien. Sophie was anders altijd op haar werk wanneer Dorota kwam schoonmaken, maar vandaag was ze vrij. Ze was blij haar weer te zien; Dorota was aardig, Sophie mocht haar graag.
Toen ze beneden kwam, zwaaide Dorota vanuit de woonkamer, waar ze aan het stofzuigen was, Sophie glimlachte terug en liep de keuken in om haar ontbijt klaar te maken.
‘Ik kan je straks wel thuisbrengen!’ riep ze.
Dorota zette de stofzuiger uit.
‘Wat zei je?’
‘Ik kan je straks wel thuisbrengen, Dorota.’
Dorota schudde haar hoofd.
‘Dat hoeft niet, ik woon zo ver weg.’
‘Nee, dat is niet zo. Dat zeg je altijd maar.’
***
Dorota zat voorin met haar handtas op schoot. Ze waren de Stocksundbron over gereden en sloegen af bij Bergshamra.
‘Wat ben je stil, Dorota. Is alles goed, gaat het goed met je kinderen?’
Ze reden een poosje verder.
‘Misschien ben ik moe,’ zei Dorota en ze keek uit het raam.
‘Je mag wel vrij nemen als je dat wilt.’
Dorota schudde haar hoofd.
‘Nee, ik kan wel werken. Ik ben niet op die manier moe, maar moe in mijn hoofd als je dat zo kunt zeggen?’
Dorota probeerde te glimlachen en liet haar blik vervolgens rusten op de wereld buiten, op alles wat er langskwam. Haar geforceerde glimlach verdween. Sophie keek beurtelings naar Dorota en naar de weg.