De Vuurdoop(30)
Aron en Leszek kregen opeens haast. Ze renden snel over het dek, vatten post bij de reling, liepen elk een kant op, zochten druk pratend het water beneden af. Af en toe losten ze een paar schoten die het water doorkliefden. De zoektocht duurde tien minuten, ten slotte zagen ze in dat het zinloos was om er nog langer mee door te gaan. De man was zwaar mishandeld en misschien hadden hun kogels hem ook nog geraakt. Hij was vast verdronken.
***
De dieselmotoren stampten ongeduldig onder het dek. Het schip lag nog steeds aan de kade, iedereen wilde weg. Er hadden verscheidene schotenwisselingen plaatsgevonden, mensen waren weggevlucht en de politie was waarschijnlijk onderweg. Rotterdam was een van de grootste havens ter wereld. Als ze eenmaal bij de kade weg waren, zouden ze zich tussen de andere schepen op de vaarroute kunnen verstoppen.
Ze hielpen elkaar om de grote trossen op te tillen waarmee het schip aan de aanmeerplaats lag en gingen snel weer aan boord. De loopplank viel in het water toen het schip van de kade wegvoer.
***
*
***
Lars was naar huis gereden en had in een keukenkastje twee flessen rode wijn gevonden. Eén fles dronk hij meteen leeg, waarna hij de tweede opentrok en nog een paar glazen achteroversloeg. Hij werd dronken en kreeg een kleur. Hij keek uit op de binnenplaats, had medelijden met zichzelf en met de schoonmaakster, vroeg zich af wat ze nu aan het doen was. De alcohol schakelde door naar een hogere versnelling en behoedde hem voor zelfverwijten.
De zon brandde op de ramen, waardoor het in de flat ondraaglijk heet werd.
Hij trok zijn trui uit en dronk nog wat wijn. Hij liep de woonkamer in, gooide de trui op de grond en vulde een glas met de oude cognac die in de boekenkast stond. Het smaakte nergens naar maar hij werkte in etappes nog een paar flinke slokken naar binnen en onderdrukte de oprispingen. Vervolgens ging hij in foetushouding op de bank voor zich uit liggen kijken.
Na een kwartier veranderde er iets in Lars Vinge. Hij werd bitter en glimlachte grimmig om alle imbecielen die hij in de loop der jaren om zich heen had gehad. Zijn ouders, zijn jeugdvrienden, iedereen met wie hij gewerkt had, iedereen die hij ontmoet had... Anders Ask. Hij vervloekte ze allemaal, ze waren allemaal gestoord en infantiel, maar dat was hij niet... Dat was zo’n beetje de informatie die door zijn gemarineerde hersenen circuleerde. Daarom dronk hij ook niet zo vaak, hij had zichzelf dan niet meer in de hand en werd tijdelijk krankzinnig. Dat was al zo sinds hij voor het eerst dronken was geweest, maar daar dacht hij nu niet over na. Nu werd hij volledig in beslag genomen door zijn pogingen om de duisternis in zijn binnenste te rechtvaardigen.
Een uur later kwam Sara thuis, ze keek hem onverschillig aan.
‘Ben je ziek?’
Hij antwoordde niet. Ze liep de keuken in, kwam even later terug.
‘Heb je wijn gehad?’
Haar stem klonk beschuldigend. Lars bleef liggen, zijn armen om zijn naakte bovenlijf geslagen.
‘Ben je dronken?’
Hij antwoordde niet.
‘Wat is er, Lars?’
Hij kwam overeind, raapte zijn trui van de grond en trok hem aan.
‘Gaat je niks aan,’ zei hij en hij liep de hal in, trok zijn schoenen aan en verliet de flat.
In de dichtstbijzijnde kroeg bestelde hij een wodka-tonic en hij raakte verzeild in een discussie met een gepensioneerde alcoholist die vond dat Zweden veel te soft was bij het opleggen van gevangenisstraf. Lars wond zich op en begon aan een warrige redenering over behandeling versus straf. Hij raakte al snel de draad kwijt. De voor de hand liggende argumenten die hij anders altijd paraat had, wilden maar niet komen. De gepensioneerde alcoholist en de barkeeper barstten in lachen uit over Lars’ gestuntel.
Na sluitingstijd van de bar dwaalde Lars midden in de nacht door de stad en piste wankelend tegen een parkeermeter. Hij giechelde om niets, trok gezichten, stak zijn middelvinger op tegen auto’s en mensen die hem passeerden. Toen werd alles zwart.
Hij werd tegen halfvijf ’s ochtends wakker in een portiek in de Wollmar Yxkullsgatan toen de krantenjongen over hem heen stapte. Langzaam slenterde hij in de richting van zijn huis met de handen in zijn broekzakken, hij was dronken en had tegelijkertijd een kater. Thuis in de spiegel in de hal zag hij dat hij een snee op zijn voorhoofd had en een oneindig lege blik. Hij liet zich languit naast Sara in bed vallen, waarop zij uit bed stapte, haar dekbed meegriste en siste dat hij naar drank stonk.
Drie uur later werd Lars wakker met de ochtendzon op zijn gezicht. Sara was weg, haar kant was zoals gewoonlijk niet opgemaakt en daar baalde hij van. Hij trok het dekbed over zijn hoofd en probeerde weer in slaap te vallen, maar hij voelde het overal tintelen, zelfs in zijn ziel.
Met trillende handen dronk hij zijn koffie, probeerde zich te concentreren, zich te herinneren wie hij was. Hij vond niets, een grote leegte, alles was weg.