De Vuurdoop(28)
Ze stak haar hand uit en stelde zich voor als Dorota. In het vacuüm van verwarring waarin hij verkeerde, slaagde Lars erin haar hand beet te pakken.
‘Lars.’
Achter zich hoorde hij iemand stikken van het lachen en hij draaide zich om. Anders lachte met een hand voor zijn mond.
‘Jij slaat werkelijk alles!’
Dorota keek onzeker glimlachend naar de beide mannen, ze vertrouwde het opeens niet meer zo.
Anders’ lach verdween weer net zo snel. Hij liep naar haar toe, greep haar bij de arm, pakte haar handtas op en trok haar de keuken in, waar hij haar op een stoel zette. Hij draaide zich om en keek naar Lars.
‘En nu?’
Dorota was bang.
‘Kom, dan gaan we,’ zei hij.
Anders keek met een minachtende blik naar Lars.
‘Goed idee. We gaan.’
Anders keek Dorota aan.
‘Wie ben jij?’
Met een onzekere blik keek ze van de een naar de ander.
‘Ik maak hier schoon.’
‘Je maakt hier schoon?’
Dorota knikte. Hij gooide de handtas op haar schoot.
‘Geef me je portemonnee.’
Dorota keek Anders aan alsof ze niet had gehoord wat hij net had gezegd en haalde onhandig van de zenuwen haar portemonnee uit de tas. Anders pakte hem aan, trok de id-kaart eruit en wierp er een blik op.
‘Waar woon je?’
‘Spånga,’ antwoordde ze fluisterend. Ze had geen speeksel meer in haar mond.
Lars keek naar de vrouw. Hij had plotseling vreselijk met haar te doen.
Anders stopte Dorota’s id-kaart in zijn zak.
‘Die houden wij, en jij hebt ons nooit gezien.’
Dorota keek naar de grond.
Anders boog zich naar haar toe.
‘Begrijp je wat ik zeg?’
Ze knikte.
Anders draaide zich met een donkere blik om naar Lars en begon naar de terrasdeuren te lopen. Lars bleef nog even staan, hij keek naar de vrouw die nog steeds naar de grond zat te staren.
***
Anders liep naar de auto, Lars moest achter hem aan hollen om hem in te halen.
Ze zwegen toen Lars de villawijk uitreed, hij hield zich aan de toegestane snelheid. Plotseling pakte Anders Lars bij zijn kraag, sloeg hem hard met de vlakke hand in het gezicht. Lars stond boven op de rem en probeerde de klappen te ontwijken. Anders bleef hem slaan.
‘Stomme imbeciel... Ben je nou helemaal achterlijk?’ schreeuwde Anders. Toen hield hij opeens op met schreeuwen, ging rechtop zitten en zuchtte zijn woede weg. Lars zat ineengedoken voor zich uit te kijken, onzeker of het slaan zou doorgaan. Zijn oor gloeide en zijn benen waren pap.
‘Wat had je gedaan als ik er niet bij was geweest? Had je het opgegeven, had je bekend? Je stelde je voor met je echte naam... Heb je nu echt niet in de gaten waar we hier mee bezig zijn?’
Lars antwoordde niet.
‘Stomme idioot,’ mopperde Anders voor zich uit.
Lars was niet in staat om te bedenken wat hij zou hebben gedaan. Anders keek naar hem, wees naar voren.
‘Kom op, rijden!’
De stilte in de auto onderweg naar de stad was om te snijden, Anders dacht na, Lars leed in stilte.
‘We zeggen hier niets over tegen Gunilla. Alles is gesmeerd verlopen, de microfoons zijn geïnstalleerd. Als je er weer naartoe gaat, moet jij maar testen of alles goed werkt. Is dat niet het geval, dan ga ik de volgende keer alleen naar binnen, en je houdt je bek over die schoonmaakster.’
Anders stapte uit bij station Stockholm Oost, liet de tas met de afluisterontvanger in de auto staan en wees ernaar.
‘Die moet je straks meteen testen.’ Daarna smeet hij het portier dicht en verdween in de mensenmenigte.
Lars bleef zitten. Zijn hele lijf zat vol angst en onbehagen. Hij durfde in zijn gedachten niet terug te gaan naar wat er net voorgevallen was, in plaats daarvan voelde hij een grote woede opkomen, hij haatte Anders Ask meer dan hij ooit iemand gehaat had.
***
*
***
De onbekende man die Zweeds had gesproken was verdwenen. Vanaf zijn plaats in het binnenste van het schip zat Jens te luisteren, zocht met zijn blik, zijn machinepistool in de aanslag. Het geluid dat hij net had gehoord was van verder weg gekomen, vanaf het open gedeelte van het ruim. Verder was het stil. De mannen die op de kade hadden gewerkt en de Vietnamese bemanning moesten gevlucht zijn toen de eerste schoten vielen. Het voelde als een eeuwigheid geleden, maar er waren nog maar een paar minuten verstreken. Lange, taaie, elastische kutminuten. Hij haatte minuten. Vervelende dingen gebeurden altijd binnen enkele minuten.
Hij kreeg weer gehoorprikkels. Hij hoorde iets dichterbij komen, kort gefluister, voetstappen, een windvlaag... Het zweet gutste en de adrenaline gierde door zijn lijf, zijn overhemd plakte aan zijn huid.
Opnieuw kreeg hij sterk het gevoel dat hij daar weg moest, een gevoel van paniek dat hij herkende uit zijn jeugd – het vluchtgevoel.
Hij overlegde bij zichzelf of hij zich verborgen moest houden of moest vechten. Toen hoorde hij de beweging, iets verderop verplaatste een gedaante zich snel door het ruim. Instinctief zette Jens zijn Bizon tegen zijn schouder en schoot een paar keer op de schaduw. Daarna zocht hij dekking. De vraag die hij zich zo-even gesteld had was beantwoord, hij moest vechten. Nu was er geen weg terug meer. Jens wachtte, hoorde zijn eigen hartslag en verder niets. Hij moest zich verplaatsen, maar kreeg maar net de tijd om overeind te komen. Het wapen klonk als een kettingzaag toen het zijn kogels op Jens afvuurde. Hij wierp zich op de grond. De kogels sloegen overal in, het geluid was oorverdovend, daarop volgde een moment van totale stilte. Hij hoorde hoe iets verderop een wapen werd herladen. Jens stond op, bewoog zich naar voren, zocht naar de persoon die op hem geschoten had... Daar, verderop, een beweging. Achter een stapel kisten zag hij een deel van een lichaam, zag hoe het hele lichaam zichtbaar werd. Hoe er een machinepistool, net zo een als hij zelf had, op hem gericht werd. Maar Jens was sneller en schoot een salvo af op de man, die achter de kisten wegdook. Jens liep verder. De man kwam weer vlug tevoorschijn, Jens was nog ongeveer tien meter van hem verwijderd, schoot, trof de ene schouder van de man, die wegdraaide maar er toch in slaagde om zijn wapen op Jens te richten, die zich midden in het ruim bevond en geen enkele mogelijkheid had om dekking te zoeken.