De Vuurdoop(33)
De terrasverwarmer op de veranda en de wijn in hun lichaam verwarmden hen van twee kanten en zorgden voor een heerlijk compacte warmteconcentratie. Ze deelden een pakje sigaretten dat ze in de vriezer hadden gevonden. Yvonne bewaarde daar altijd de sigaretten voor de visite en de beide zussen pikten er altijd van. Ze rookten het hele pakje achter elkaar op en bestelden een taxi die hen vervolgens een nieuw pakje en twee zakken zoute drop bracht. Tom kwam nog even langs in zijn pyjama en begon te jammeren dat ze de fles wijn hadden leeggedronken die hij al een leven lang had bewaard voor een speciale gelegenheid. Ze kregen de slappe lach, ze kwamen niet meer bij. Toen ze herinneringen ophaalden aan de zomers van hun jeugd, de geur van geroosterd brood en thee in de keuken van het zomerhuisje, de dagen aan het badstrand en de lieve vragen die hun grootmoeder hun altijd meende te moeten stellen om hun zelfbeeld te versterken, werden ze sentimenteel. Ze hadden het over hun vader en vielen stil. Dat gebeurde altijd als ze over hem praatten, ze werden stil en vroegen zich af waarom hij zo jong was overleden. Papa Georg was lief, mooi en sterk geweest in Sophies herinnering. Ze vroeg zich vaak af of ze nog steeds hetzelfde beeld van hem zou hebben gehad als hij nog had geleefd. Georg Lantz was in een hotel in New York gestorven toen hij daar op zakenreis was, hij was tijdens het douchen dood neergevallen. Ze herinnerde zich van hem alleen de mooie dingen. Zijn lach, zijn grapjes en zijn zorgzaamheid – zijn grootheid, zijn opgewektheid en dat knappe wat ze altijd had gezien bij oudere mannen die zich nooit in een poel van bitterheid hadden laten lokken. Dat hij plezier uitstraalde, alsof dat zijn geschenk was aan zijn vrouw, zijn twee meisjes en aan God. Ze miste hem verschrikkelijk tot op de dag van vandaag, soms praatte ze met hem in haar eenzaamheid.
De alcohol en het tijdstip misten hun uitwerking niet. Jane ging in de logeerkamer naast haar eigen Jesus liggen. Sophie dekte Albert toe in het logeerbed, gaf hem een kus op zijn voorhoofd en liet hem daar slapen.
Ze vroeg de taxichauffeur een omweg te maken. Ze zat op de achterbank en keek naar de huizen die voorbijgleden; ze genoot ervan om aangeschoten en alleen te zijn. Ze hield van de villawijk waar ze was opgegroeid, kende de meeste huizen die ze voorbijreden, wist wie er gewoond hadden, wie er nog steeds woonden. Het was haar plekje, haar veilige haven. Met een zekere weemoed bekeek ze de wereld die daar buiten langs de ramen van de taxi aan haar voorbijgleed. Die zag er nog net zo uit als vroeger, maar dat vroeger bestond niet meer en ze voelde niet meer dezelfde verbondenheid met deze omgeving.
Op de veranda had Jane verteld dat Jesus en zij Jens Vall waren tegengekomen in Buenos Aires. Ze was verbaasd toen zijn naam werd genoemd, had in geen tijden meer aan hem gedacht. Jens Vall... Ze hadden elkaar tijdens hun middelbareschooltijd op een zomervakantie aan de scherenkust leren kennen, waren niet bij elkaar weg te slaan tot het moment dat ze afscheid moesten nemen. Ze wist nog hoe geamputeerd ze zich had gevoeld. Aan het eind van de vakantie ging ze naar hem toe. Hij woonde op Ekerö, zijn ouders waren weg en Jens had het huis voor zichzelf.
Ze lag het grootste deel van de tijd met haar hoofd op zijn borst, zo herinnerde ze zich die week. Ze hadden constant gepraat, alsof ze alles tot dan toe hadden opgespaard. Af en toe gingen ze boodschappen doen met de grote deinende Citroën van zijn ouders – luide muziek aan en geen rijbewijs, alsof ze oefenden in volwassen en vrij zijn... Ze hadden elkaars hand vastgehouden terwijl ze hun tanden poetsten in de badkamer. Mijn hemel, ze was dit allemaal vergeten. Ondanks haar leeftijd realiseerde ze zich dat ze van hem had gehouden in de wetenschap dat ze uiteindelijk gekwetst zou worden. En dat gebeurde ook. Toen ze ouder was, dacht ze te begrijpen dat hij het vermoedelijk ook zo had gevoeld, dat hij ook de nodige weerstand had gevoeld toen hij ertussen uitkneep om de straf van de liefde te ontlopen.
***
Ze werd afgezet door de taxichauffeur en stapte haar huis binnen, wilde niet dat de roes zou eindigen. Daar was hij te prettig voor, te waardevol. Ze haalde een fles uit de kelder, ontkurkte hem in de keuken, schonk een groot glas vol en ging aan tafel zitten. Ze nam een paar slokken, vond twee gebogen sigaretten in het pakje. Ze stak er een op en rookte hem op zonder de moeite te nemen de wasemkap aan te zetten of een raam te openen. Die heerlijke roes verdween met de laatste wijn, de lichte gedachten werden donkerder van toon, de sigaret smaakte haar niet.
Ze sloot de avond af met het sterke gevoel dat ze dat laatste beter niet had kunnen doen. Dat gevoel nam ze mee de nacht en haar droomloze slaap in.
De volgende ochtend werd ze wakker met een schuldgevoel.
6
Het vrachtschip was vanuit de haven van Rotterdam langzaam noordwaarts gevaren, langs de Nederlandse kust. De zee was spiegelglad, de zon scheen fel toen die vrij spel kreeg achter grote cirruswolken. Jens kwam overeind van zijn plaats in de schaduw, liep over het dek, in zijn eigen tempo, en daalde de ijzeren trap naar de laadruimte af.