Winterberg(42)
‘Goed, meneer Smit, vertel ons nog maar eens vanaf het begin wat er volgens u is gebeurd,’ nam Böhmer het woord.
‘Maar dat heb ik vandaag toch al aan uw collega verteld? Heeft hij geen verslag gemaakt?’
‘Niet zo bijdehand. Als ik zeg dat ik wil dat u uw verhaal nogmaals vertelt, dan doet u dat. Begrepen?’ Böhmer kneep zijn toch al smalle ogen nog verder toe en trommelde ongeduldig met zijn vingers op tafel. Dieckmann zat inmiddels met zijn handen boven het toetsenbord van de aanwezige computer. Klaar om elk woord dat hij zou zeggen in een document vast te leggen. Dieckmann knikte hem bemoedigend toe alsof hij zich wilde verontschuldigen voor zijn onvriendelijke collega.
‘Komt er nog wat van?’ Böhmer sloeg ongeduldig met zijn vlakke hand op tafel. Daan schoot naar achteren van schrik. Zijn stoel wankelde van de onverwachte beweging maar kwam weer op zijn poten terecht. Hakkelend begon hij te vertellen. Hij begon bij de dood van Sophies tante Eva en het verzoek van haar notaris om naar Winterberg te komen voor de opening van het testament. Hij beschreef de ruzie die was ontstaan over het al dan niet verkopen van het hotel en dat Isa daarna woedend was weggelopen. Hij vertelde over de verloting van het appartement waarbij Isa niet was komen opdagen en over Sophie die haar nicht was gaan zoeken en Isa uiteindelijk dood had gevonden in haar hotelkamer. Dat hij vervolgens zelf was gaan kijken om de situatie te beoordelen. Ondanks het bloedbad in de kamer had hij toch een poging gedaan om een hartslag te vinden in Isa’s nek, maar tevergeefs. Een andere conclusie dan dat Isa inderdaad dood was, was niet mogelijk. Hij vertelde dat hij daarna zijn handen had gewassen en ook Sophies bebloede schoenzolen neurotisch had schoongemaakt uit een gevoel van walging en paniek. Ook deed hij verslag van zijn bezoekje aan de ondergrondse tunnels en het zinnetje tussen oom Dieter en de onbekende vrouw dat hij daar had opgevangen over een ‘geheimpje’. Geen detail sloeg hij over in de hoop dat de politie zou inzien dat hij niets met Isa’s dood te maken had en hem zo snel mogelijk weer op vrije voeten zou stellen.
Böhmer en Dieckmann hadden hem niet een keer onderbroken of aanvullende vragen gesteld. Was dat een goed teken? Hij probeerde iets af te lezen van hun gezichten, maar de uitdrukking daarop was nog precies hetzelfde als toen hij voor het eerst kennismaakte met beide mannen. Böhmer keek onverminderd nors en Dieckmann zag er nog steeds uit alsof hij een gezellige avond in de kroeg had gehad.
‘Mag ik misschien een beetje water?’ Hij had een droge keel gekregen van het vele praten. Dieckmann voorzag hem van een gevuld plastic bekertje en hij dronk het in drie grote slokken leeg. Hij verslikte zich bijna door zijn eigen gulzigheid. Met trillende hand zette hij het lege bekertje op tafel neer. Nog steeds heerste er doodse stilte in het vertrek.
Böhmer keek hem aan met een blik waar hij bloednerveus van werd. Hij verschoof wat op zijn stoel, schraapte zijn keel. Man, wat voelde hij zich ongemakkelijk. De vermoeidheid begon hem parten te spelen en hij kon een geeuw nauwelijks onderdrukken. Ineens verbrak Böhmer de stilte.
‘Goed, meneer Smit. Vertel ons dan nu maar eens wat er echt is gebeurd.’
‘Wat er echt is gebeurd? Dat heb ik net toch gedaan?’
‘U hebt ons net verteld wat u zou willen dat er gebeurd was, maar dat correspondeert niet met de werkelijkheid. We hebben keiharde bewijzen tegen je, dus geef nou maar gewoon toe dat je mevrouw Van Leeuwen koelbloedig hebt vermoord.’ Böhmer begon ineens te tutoyeren alsof hij daarmee een ons-kent-ons-sfeertje wilde creëren, zodat bekennen voor Daan gemakkelijker werd. De hardheid van zijn woorden werd er echter niet minder om.
‘Wat voor bewijzen? Ik heb Isa niet vermoord! Hoe vaak moet ik dat nu nog zeggen!’
‘Net zo vaak totdat je er zelf misschien in gaat geloven. Wij geloven er in elk geval geen bal van. Je zult echt met een beter verhaal moeten komen.’
‘Wat voor bewijzen hebben jullie?’ vroeg Daan nogmaals. Zijn stem klonk een octaaf hoger van de toenemende paniek.
‘Daar kom je nog wel achter. Morgen word je voorgeleid voor de rechter.’
‘Voor de rechter?’
‘Die gaat beslissen of we je vrij moeten laten of dat je in voorlopige hechtenis wordt genomen en onder welke voorwaarden.’
‘Heb ik een advocaat nodig?’
‘Dat zou ik je wel aanraden.’
‘Maar hoe kom ik aan een advocaat?’
‘Inhuren, en als je dat niet kunt betalen kun je de rechter of de officier van justitie verzoeken je er een toe te wijzen.’
‘En hoe doe ik dat dan?’
‘Dat is jouw probleem.’
Het was duidelijk dat Böhmer niet van plan was om hem ook maar enigszins tegemoet te komen. Daan legde zijn hoofd in een moedeloos gebaar op tafel. Wat een puinhoop. Het duizelde hem allemaal. En al met al wist hij nog steeds niet wat die keiharde bewijzen waren die ze tegen hem hadden. Hij had werkelijk geen idee wat het zou kunnen zijn. Hij voelde zich wanhopig. Hij was in een vreemd land en bevond zich in een wereld die hij niet kende en waaruit ontsnappen onmogelijk leek. Hij voelde de tranen alweer opkomen.