Winterberg(26)
20
Daan controleerde of Sophie sliep. Hij kuste haar zachtjes om een reactie uit te lokken, maar die kwam niet. Dan was ze echt vertrokken naar dromenland. Zelf had hij nog geen oog dichtgedaan, ook al had hij Sophie doen geloven van wel. Hij was ook veel minder dronken dan hij zich had voorgedaan. Die mysterieuze deur achter de wijnkelder bleef maar door zijn hoofd spoken. Het had zijn nieuwsgierigheid gewekt en hij moest gewoon weten wat daarachter zat. Het feit dat oom Dieter niet wilde dat er werd rondgeneusd, was alleen maar een extra motivatie om het wel te doen. Hij was opgegroeid als het braafste jongetje van de klas. Zijn ouders hadden hem altijd kort gehouden en hem nooit echt kind laten zijn. Al zijn nieuwsgierigheid en avontuurlijkheid hadden ze de kop in proberen te drukken. Hij had zich uiteindelijk geconformeerd aan de wensen van zijn ouders, maar soms kwam dat kleine nieuwsgierige jongetje ineens naar boven bij de juiste trigger. De verboden deur met het daarachter liggende gangenstelsel was er zo een. Hij kon zich niet voorstellen dat de boel ter plekke zou instorten als hij daar voorzichtig een kijkje ging nemen. ’s Nachts, als iedereen sliep, leek hem het ultieme moment om zijn nieuwsgierigheid te bevredigen. Hij wilde natuurlijk niet gesnapt worden.
Geruisloos trok hij zijn spijkerbroek en sokken aan. Schoenen moest hij maar achterwege laten om het geluid van zijn voetstappen te camoufleren. Hier in het hotel lag overal vloerbedekking, maar dat zou in de ondergrondse gangen niet het geval zijn. Zou het koud zijn daarbeneden? Voor de zekerheid trok hij een fleece trui aan en viste op de tast een klein zaklampje uit zijn koffer. Zijn telefoon stopte hij in zijn broekzak. Het was nog maar de vraag of je in die krochten bereik had, maar toch.
Op zijn tenen sloop hij naar de deur en zocht tastend naar de klink. Op het laatste moment dacht hij eraan om de kamersleutel mee te nemen. Hij hield zijn adem in toen de deur met een klikgeluid ontgrendelde. Sophies ademhaling veranderde niet. Voor de zekerheid wachtte hij nog een minuutje langer en glipte toen de kamer uit. De summier verlichte gang was leeg, constateerde hij opgelucht, om hem heen heerste een doodse stilte. Vlug liep hij naar de trap en ging in hoog tempo naar beneden. Voordat hij de wijnkelder in ging keek hij nog eens achterom. Nog steeds niemand te bekennen.
Hoewel de kelder dezelfde schemerige verlichting had als toen hij er eerder die middag een fles wijn had uitgezocht, leek de sfeer in de ruimte nu een stuk onheilspellender. Met grote stappen overbrugde hij de ruimte naar de erachter gelegen opslag waarbij hij het gevoel kreeg dat geesten uit lang vervlogen tijden hem op de voet volgden. Hij probeerde de rillingen die over zijn rug liepen te negeren. Het liefst was hij omgedraaid en heel hard weggerend. Terug naar zijn veilige bed, zich koesterend aan de warmte van zijn slapende vrouw. Maar wie A had gezegd, moest ook B zeggen, dus in plaats van wegrennen zou hij zijn angsten in de ogen kijken en verder op onderzoek uitgaan. Hij keek weer achterom. Niets te zien. Hij lette even niet goed op en liep tegen een met witte lakens omhuld obstakel aan. Het geheel begon vervaarlijk te wankelen en hij kon nog net voorkomen dat de boel in elkaar stortte. Dat zou in één klap zijn aanwezigheid verraden en dan had hij heel wat uit te leggen. Hij was tenslotte te gast en ook nog eens aangetrouwd. Hoe onbeleefd was het om tegen de uitdrukkelijke wens van de gastheer in op onderzoek uit te gaan op een plek waar hij niet eens mocht komen? Hij versnelde zijn pas en rende bijna om het laatste stuk tot de mysterieuze deur te overbruggen. Hij liet zijn hand even rusten op het oude hout alsof hij op die manier eventueel gevaar erachter kon detecteren. Natuurlijk voelde hij niets.
Zo geruisloos mogelijk ontgrendelde hij de deur. Het gekraak ging hem door merg en been en deed hem even in elkaar krimpen. Als niemand het maar gehoord had! Hij wachtte een paar tellen maar alles bleef stil. Hij pakte zijn zaklampje erbij en klikte hem aan. Nieuwsgierig keek hij de gang in. Op het eerste gezicht zag het er leeg en veilig uit. De kou van de stenen vloer drong door in zijn voeten en deed hem lichtjes huiveren. Het gruis waar de grond mee lag bezaaid hechtte zich aan zijn sokken. Hij richtte de zaklantaarn recht voor zich uit. Een stuk verderop maakte de gang een bocht naar rechts zag hij nu. Hij trok de deur zo ver mogelijk dicht, maar liet deze op een kier openstaan. Op die manier kon hij de gang op elk gewenst moment weer verlaten. Hij moest er niet aan denken om hier vast te komen zitten. Niemand zou hem hier gaan zoeken.
Voorzichtig schuifelde hij de gang in, de zaklamp zenuwachtig van links naar rechts bewegend. In de verte, ter hoogte van de bocht, leken de muren steeds tapser toe te lopen, maar het kon ook gezichtsbedrog zijn. Hij vervolgde zijn weg en was alert op elk geluid. Toch gaf de geluidloosheid hem ook een ongemakkelijk gevoel. Alsof het stilte voor de storm was. Nog een paar stappen en hij was bij de bocht. Hij volgde de muur met zijn hand. Met zijn zaklamp scheen hij om het hoekje. Wat hij daar zag verbaasde hem. Had hij dat wel goed gezien? Voorbij de bocht liep een korte gang die vrijwel meteen naar links afboog, dieper de berg in, maar recht voor hem bevond zich een metalen ladder die uitkwam bij een deur. Toen hij zijn licht nog eens goed liet schijnen in de linkergang en er een stukje in liep zag hij dat om de paar meter aan de rechterkant een gangetje zat dat eindigde met een ladder die naar een deur leidde. Waar zouden die deuren op uitkomen? Er was maar één manier om daarachter te komen. Hij liep een stukje terug en besloot de eerste ladder te nemen. Hij testte het roestige ding eerst op stevigheid voor hij er met zijn volle gewicht op durfde te gaan staan. Nu baalde hij dat hij op zijn sokken was. Hij greep de dunne ladder met zijn linkerhand vast in de hoop een beetje stevigheid te vinden. Het was een enge constructie. Voorzichtig klom hij naar boven, voortdurend bang dat de sport waar hij zijn voeten op zette het alsnog zou begeven. Maar hij vorderde zonder ongelukken. Boven aan de ladder bleef hij even staan. Een geluid weerklonk uit de krochten van de berg. Hij schrok zich lam en draaide zijn hoofd zo snel om dat hij bijna naar beneden viel. Verwoed greep hij zich weer vast. Hij wist maar net te voorkomen dat de zaklamp uit zijn handen viel. Hij hield zijn adem in en spitste zijn oren. De rust leek weer teruggekeerd en hij begon te twijfelen of hij het wel goed had gehoord. Op het geluid van zijn eigen gejaagde ademhaling na, bleef het doodstil.