Wat de doden weten(124)
Bussen waren magisch. Een andere bus had haar naar deze plek in haar leven gebracht, naar dit moment in haar leven waarop alles zou veranderen. Ze liep weg, net als haar moeder had gedaan. Haar échte moeder, degene met hetzelfde blonde haar en dezelfde blauwe ogen als zij. Haar echte moeder zou haar hebben begrepen, was iemand geweest met wie ze alles kon bespreken wat er in haar hart opgesloten zat, de geheimen die zo explosief waren dat ze ze nog nooit ergens had opgeschreven, zelfs niet in haar dagboek. Sunny Bethany was vijftien en ze was verliefd op Tony Dunham, en ieder liedje dat ze hoorde, ieder gelúíd dat ze hoorde leek te pulseren door die informatie, zelfs de dreunende wielen van de bus.
De wielen van de bus gaan rond en rond, rond en rond, rond en rond.
Het was in een andere bus begonnen, in de schoolbus. Nadat de route was omgedraaid op aandringen van de andere ouders, en Sunny iedere middag alleen in de bus zat.
‘Vind je het goed als ik de radio aanzet?’ vroeg de chauffeur op een dag. Hij was een invaller, jong en knap, totaal anders dan meneer Madison, die normaal gesproken reed. ‘Maar je moet het geheimhouden. We mogen eigenlijk niet met de radio spelen. Mijn vader is de eigenaar van het bedrijf en hij is heel streng.’
‘Oké,’ zei ze, gegeneerd dat haar stem zo piepte. ‘Ik zal niks zeggen.’
Niet de eerstvolgende keer dat hij reed, of de keer daarna, of zelfs de keer dáárna, maar de vierde keer, in november, toen het weer kouder werd, zei hij: ‘Waarom kom je niet hier op de voorste bank zitten om een beetje te kletsen, me gezelschap te houden? Het wordt hier vreselijk eenzaam, zo in m'n uppie.’
‘Oké,’ zei ze. Ze drukte haar boeken tegen haar borst en voelde zich heel klungelig toen de bus een put raakte en ze haar heup hard tegen een van de stoelen stootte. Maar Tony moest niet lachen en bespotte haar ook niet. ‘Mijn verontschuldigingen,’ zei hij. ‘Ik zal proberen om vanaf hier rustig te rijden.’
Weer een andere keer, de vijfde keer dat hij reed, of misschien de zesde. Ze zagen elkaar nu vaak genoeg om hun ontmoetingen te verwarren, hoewel ze hem zelden vaker zag dan twee of drie keer per maand: ‘Vind je dit een leuk liedje? Het heet “Lonely Girl”. Het doet me aan jou denken.’
‘Echt?’ Ze wist niet zeker of ze het wel een leuk liedje vond, maar ze luisterde goed, vooral naar de laatste regel over de eenzame jongen. Betekende dat… Ze hield haar ogen op haar blauwe schrijfblok gericht. De andere meisjes kalkten altijd de namen van degenen op wie ze verliefd waren op de voorkant, maar dat had ze nooit durven doen. Een paar weken later probeerde ze heel klein TD in de hoek rechtsonder te priegelen. ‘Wat betekent dat?’ had Heather gevraagd, die altijd nieuwsgierige Heather, Heather de spion. ‘Touchdown,’ zei Sunny. Later maakte ze er driedimensionale vormen van, zoals ze had geleerd bij meetkunde.
Tony begon steeds meer over zichzelf te vertellen, en over muziek. Hij had geprobeerd om bij het leger te gaan om naar Vietnam te gaan, maar tot grote opluchting van zijn moeder en teleurstelling van hemzelf werd hij afgewezen. Sunny wist niet dat er mensen waren die daadwerkelijk in de oorlog wílden vechten. Tony had een hartprobleem of zoiets, iets aan zijn hartkleppen. Ze kon niet geloven dat er iets mis was met zijn hart. Hij had vederachtig haar, dat hij regelmatig kamde met een klein kammetje dat hij wegstopte in de zak van zijn spijkerbroek en hij droeg een gouden ketting. Hij rookte Pall Mall, maar alleen nadat alle andere kinderen uit de bus waren gestapt. ‘Je mag me niet verklikken, hoor,’ zei hij met een knipoog in de achteruitkijkspiegel. ‘Je bent wel mooi zeg. Heeft iemand je dat wel eens verteld? Je zou je haar moeten laten knippen net als Farrah Fawcett Majors. Maar zo ben je ook al een schatje.’
De wielen van de bus gaan lond en lond.
‘Ik wou dat we samen konden zijn. Echt samen, niet toevallig bij elkaar in de bus. Zou het niet fijn zijn als we ergens alleen konden zijn?’ Ze bedacht dat dat misschien fijn zou zijn, maar ze kon niet bedenken hoe ze dat moesten regelen. Zonder het te hoeven vragen, wist ze ook wel dat haar ouders, hoe open en tolerant ze ook waren, het niet zouden goedkeuren als ze verkering kreeg met een drieëntwintigjarige buschauffeur. Ze wist niet precies wat ze erger zouden vinden: zijn leeftijd, zijn beroep, of zijn ambitie om naar Vietnam te gaan.
Op den duur zei Tony dat hij met haar wilde trouwen, dat ze als ze hem op een zaterdag in het winkelcentrum zou ontmoeten, naar Elkton konden rijden en daar konden trouwen in dat kleine kapelletje waar mensen uit New York altijd trouwden, omdat er geen wachttijd was en er geen bloedonderzoek nodig was. ‘Nee,’ zei ze. Dat kon hij niet menen. ‘Dat doe ik wel. Je bent zo mooi, Sunny. Wie zou er nu niet met jou willen trouwen?’ Ze herinnerde zich dat haar moeder, haar echte moeder, op haar zeventiende was weggelopen om met haar ware liefde te trouwen, met Sunny's echte vader. En tegenwoordig werd iedereen tenslotte veel sneller volwassen. Dat hoorde ze haar ouders om de haverklap zeggen. Kinderen worden zo snel groot tegenwoordig.