Wat de doden weten(120)
Soms betrapten haar kinderen haar erop dat ze door het glas naar hen zat te turen, maar ze leken het niet echt erg te vinden. Misschien vonden ze het wel prettig, want op dat soort momenten lachte Kay ze niet uit en plaagde ze hen niet. In plaats daarvan trok ze schuldbewust haar schouders op en richtte ze zich weer op haar boek alsof ze haar op iets hadden betrapt.
Vandaag was het Heather die in de eetkamer zat, en ze fronste toen ze Kay aan de andere kant van het glas zag, ook al had Heather alleen maar de krant zitten lezen en had Kay niets anders gedacht dan aan hoe mooi Heather eruitzag in het grijzige licht. Starend naar de krant, die ze op armlengte vasthield alsof ze een tikkeltje verziend was, had ze geen rimpels in haar voorhoofd en was haar kaaklijn nog altijd glad en strak. Alleen de diepe rimpel tussen haar ogen gaf weg hoe geconcentreerd ze zat te lezen.
‘Wanneer is de zondageditie gestopt met die strip van Prins Valiant?’ vroeg ze toen Kay met haar mok de kamer binnen liep, in een poging zich zo te bewegen alsof ze daar al naartoe onderweg was. Maar voordat Kay kon antwoorden – niet dat ze wist wat ze moest zeggen – besloot Heather zelf al: ‘O nee, Prins Valiant stond niet in de Beacon, maar in de Star. We kregen de Beacon altijd iedere doordeweekse ochtend, maar op zondag kregen we beide kranten. Mijn vader was een nieuwsjunkie.’
‘Ik heb al jaren niemand meer over de Beacon horen praten. In de jaren tachtig is die met Light gefuseerd, rond de tijd dat de Star uitkwam. Maar Baltimore zou Baltimore niet zijn als er geen mensen waren die het over de Beacon hadden alsof hij nog steeds bestond. Je klonk zojuist als een echte ouderwetse Baltimoraan.’
‘Ik ben ook een echte ouderwetse Baltimoraan,’ zei Heather. ‘Of dat was ik althans, maar ik geloof dat ik op dit moment ergens anders thuishoor.’
‘Ben je hier geboren?’
‘Hoezo, kwam dat niet naar voren uit je zoekacties op Google? Vraag je het voor jezelf of voor hen?’
Kay bloosde. ‘Dat is niet eerlijk, Heather. Ik heb geen partij gekozen. Ik ben steeds neutraal gebleven.’
‘Mijn vader zei altijd dat niemand neutraal is, dat je al door te bestaan een kant moet kiezen.’ Ze daagde Kay nu uit door haar ergens van te beschuldigen, maar waarvan?
‘Ik heb niemand verteld dat we gisteren bij het winkelcentrum langs zijn gegaan.’
‘Waarom zou je?’
‘Nou, ik zou het niet doen, maar… Weet je, het zou interessant voor hen kunnen zijn, ik bedoel als ze wisten…’ Kay was dankbaar voor de rinkelende telefoon die haar gestotter onderbrak, hoewel ze niet zeker wist waarom zij degene was die zich opgelaten en gegeneerd voelde. Ergens boven klonk de stem van Grace, met het gewoonlijke enthousiasme dat de telefoon in haar opriep. ‘Ik pak 'm wel!’ En daarna, op een vlakke, teleurgestelde toon die het verhaal vertelde van miljoenen uiteengespatte verwachtingen: ‘Het is ene Nancy Porter. Ze wil Heather spreken.’
Heather liep de keuken in en trok nadrukkelijk de deur achter zich dicht. Toch kon Kay haar korte, wrevelige antwoorden horen. Wat? Waarom die haast? Kan het niet wachten tot morgen?
‘Ze willen dat ik terugkom,’ zei Heather, die de deur met zoveel kracht openduwde dat hij openbleef staan. ‘Kun je me er over ongeveer een halfuur naartoe brengen?’
‘Nog meer vragen?’
‘Ik weet het niet zeker. Het is nauwelijks voor te stellen dat ze nog meer vragen kunnen hebben, na wat ze me gisteren allemaal al hebben aangedaan. Maar mijn moeder is hier en ze willen dat ik haar ontmoet. Fijne reünie, nietwaar? In een verhoorruimte van de politie waar alles wat we zeggen kan worden opgenomen of afgeluisterd. Ik durf te wedden dat ze de hele ochtend op haar in hebben gepraat, dat ze haar hebben verteld dat ze vermoeden dat ik lieg en van haar smeken te bewijzen dat ik niet ben wie ik zeg dat ik ben.’
‘Je moeder zal je herkennen,’ zei Kay, maar leek geen geruststelling in Kays stem te horen, de impliciete belofte dat Kay níét neutraal was. Ze geloofde haar. Sterker nog, het kwam Kay voor dat Heather misschien geloofwaardiger was als ze niet probeerde te bewijzen hoe geloofwaardig ze was. Als ze het over de stripjes uit de krant had en over de dingen die haar vader altijd zei, dan was ze moeiteloos zichzelf.
‘Luister, ik ga terug naar mijn kamer boven de garage om mijn haren te kammen en mijn tanden te poetsen en dan kunnen we gaan, oké? Ik zie je hier zometeen wel weer.’
Ze stak het kleine leistenen paadje over dat door de achtertuin leidde naar de garage, een eindje verderop, bij de steeg. Stom, die opmerking over Google. Wat als ze Kays computer zouden nakijken en haar stappen zouden herleiden? Iedere competente technicus kon de website van haar bedrijf en de e-mail die ze naar haar baas had gestuurd terugvinden. Stond Kay te kijken, was ze naar boven gegaan? Tenslotte had ze helemaal niets nodig. De politie had haar sleutels van haar afgenomen toen ze was aangehouden. Wat was ze dankbaar geweest dat zelfs haar sleutelbos haar niet kon verraden. Het was een turkooizen bolletje aan een zilveren ringetje, iets wat ze in een cadeauwinkel had gekocht en waar geen enkele betekenis aan vastzat. Ze was vanzelfsprekend nooit gewend geweest haar bezittingen een persoonlijk tintje te geven, om haar monogram te borduren, hoewel dat haar beslist was aangeraden toen ze nog een tiener was en met Tony Dunham ‘verloofd’ was geweest. ‘Tuurlijk, tante, ik kan godverdomme niet wachten tot ik een uitzet heb.’ Ze had een klap gekregen voor het vloeken, maar voor de dingen die ze 's nachts deed werd niemand veroordeeld. Wat een huishouden. Wat was dat een godverdomde zieke plek geweest daar achter die vrolijke gordijnen en de petunia's die in het raam hingen.