Wat de doden weten(126)
‘We moeten een dokter bellen of haar naar het ziekenhuis brengen. Misschien is ze niet echt dood.’ Hopeloze woorden, gesproken boven het lichaam van een overduidelijk dode Heather, wier achterhoofd was ingedeukt als een pompoen op de dag na Halloween. Er sijpelde bloed in de handdoek die onder haar eens blonde haar lag. Waarom had hij een handdoek onder haar hoofd gelegd? En hoe verwond je je hoofd zo ernstig als je van een bed af valt? Maar dat waren vragen die Sunny zelfs jaren later nog niet wilde overwegen.
‘Nee,’ zei Tony. ‘Ze is dood. We moeten mijn vader bellen. Hij weet wel wat we moeten doen.’
Stan Dunham was veel vriendelijker dan de tiran die zijn zoon al die maanden in vertrouwelijke gesprekken in de bus had beschreven. Hij gilde of schreeuwde niet, en hij zei nooit wat Sunny's moeder vaak deed: Waar zat je met je hoofd, Sunny? Waarom heb je niet eerst nagedacht? Sunny zag in dat hij weliswaar streng was, maar niet eng, nooit eng. Als je echt in de problemen zat dan moest je met iemand als Stan Dunham praten.
‘Ik zie het als volgt,’ zei hij, zittend op het tweepersoons motelbed met zijn handen op zijn knieën. ‘We hebben een leven verloren en we kunnen het niet meer terugkrijgen. Als we de politie bellen dan wordt mijn zoon gearresteerd en veroordeeld. Niemand zal geloven dat het een ongeluk was. En Sunny zal de rest van haar leven door moeten brengen met ouders die haar de schuld van de dood van haar zus zullen geven.’
‘Maar ik heb niks…’ protesteerde ze. ‘Ik was niet…’
Hij hield een hand omhoog en Sunny werd stil. ‘Het zal lastig zijn voor je ouders om er anders over te denken. Begrijp je dat niet? Ouders zijn ook menselijk. Ze willen je niet haten, maar dat zullen ze wel doen. Ik weet dat. Ik ben zelf een ouder.’
Ze boog haar hoofd. Hier kon ze niets tegenin brengen.
‘Maar weet je hoe ik het zie, Sunny? Ik heb het toch wel goed hè, jij bent toch Sunny? Tony en jij hebben plannen gemaakt. Ik weet niet zeker of Tony wist dat een meisje van vijftien in deze staat niet mag trouwen zonder toestemming van haar ouders.’ Hij wierp zijn zoon een blik toe. ‘Maar dit was jullie plan en dat gaan jullie doorzetten. Het is eerbaar om te doen wat je van plan bent. Jullie mogen zelfs een kamer delen. Dat vind ik goed. Voor de buitenwereld zul je nog een poosje naar school moeten gaan en iemand anders moeten zijn. En als jullie oud genoeg zijn, dan krijgen jullie een behoorlijke bruiloft. Ik zal het regelen. Ik zal alles regelen. Ik geef jullie mijn woord.’
Met die woorden tilde hij Heather op zoals een vader een slapend kind zou optillen, wiegde haar gebroken hoofd en drapeerde haar haar over zijn schouder. Daarna droeg hij haar naar zijn auto, Sunny wenkend dat ze hem moest volgen. Tot haar verbazing deed ze dat; ze volgde hem naar de auto, naar een ander leven, naar een andere wereld waarin ze niet het meisje hoefde te zijn dat de dood van haar zus had veroorzaakt. Tony moest achterblijven om de kamer schoon te maken en er dan volgens plan te blijven slapen, zodat het personeel van het motel niet achterdochtig zou worden over wat zich in kamer 249 had afgespeeld. Tony was nooit van plan om met me te trouwen, gaf Sunny aan zichzelf toe toen ze in Stan Dunhams auto zat, met het lichaam van haar zus in de achterbak. Hij wilde haar meenemen naar dat lelijke motel aan de snelweg, seks met haar hebben en haar daarna naar huis brengen, erop rekenend dat ze uit schaamte en vernedering niets zou vertellen over wat er was gebeurd.
Het had waarschijnlijk nog gewerkt ook. Ze zou terug zijn gegaan naar Algonquin Lane, had een of ander verhaal gefabriceerd over wat er was gebeurd en waarom ze een paar uur was verdwenen. Maar nu kon ze niet meer naar huis, niet zonder Heather. Meneer Dunham had gelijk. Ze zouden het haar nooit vergeven. Ze zou het zichzelf nooit vergeven.
Ze noemden haar Ruth en vertelden iedereen dat ze een ver nichtje was dat ze verder niet kenden totdat haar hele gezin om was gekomen bij een brand. Buiten het huis was ze niet meer dan dat: een verre nicht die al dan niet verliefd was op haar pas ontdekte neef. Maar vanaf het moment dat ze de drempel overstapte was ze Tony's vrouw geweest. Ze deelde het bed met Tony en kwam er al snel achter dat ze daar niet van genoot. Zijn attendheid en de complimentjes die hij haar had gegeven in de bus waren verdwenen, vervangen door dwingende, maar niet zo heel gewelddadige seks die vooral werd gekenmerkt door kortdurigheid. Als ze heimwee had, als ze durfde te zeggen dat ze misschien beter terug kon gaan naar huis en dat er toch wel een manier moest zijn om weg te gaan, vertelde Stan Dunham haar dat ze geen thuis meer had. Haar ouders waren uit elkaar en waren ieder hun eigen weg gegaan. Haar vader was een mislukkeling; haar moeder een vreemdganger. Bovendien was ze nu medeplichtig, iemand die had geholpen een misdaad te verbergen, en ze zou een aanklacht tegen zich ingediend krijgen als ze naar de politie ging. ‘Ik ben zelf agent geweest,’ zei hij. ‘Ik weet wat er speelt binnen het onderzoek. Je bent beter af bij ons.’