Verlossing(22)
Er was maar één interpretatie mogelijk: er waren hier vorig voorjaar mensen geweest. Kåre wist dat dat geen politie was, want dan had hij het geweten. Wat hadden andere mensen hier in vredesnaam gedaan?
Hij begon het huis nog eens systematisch door te lopen.
Hans Petters eerste ingeving was om de een of andere reden zijn armen beschermend voor zijn hoofd te houden en te bukken. Maar in plaats daarvan wierp hij zich op de grond en stak een been omhoog. Een pijnscheut in zijn linkerenkel, een knal en een bons achter hem maakten duidelijk dat wat het dan ook was op de grond lag. Terwijl Hans Petter zich omdraaide, zag hij de schaduw van zijn collega razendsnel bewegen en toen hoorde hij het bekende gerammel van handboeien.
Met het gezicht naar de grond en een paar handboeien veilig om zijn op de rug gedraaide polsen, zag de duivel er lang niet meer zo angstaanjagend uit. Uit het fijne gaas op het achterhoofd van de man leidde Hans Petter af dat de duivelse uitdrukking die hij net had gezien waarschijnlijk toegeschreven moest worden aan een rubber masker.
Ze draaiden de man om en hun vermoeden werd bevestigd. Een klassiek, rood-oranje duivelsmasker grijnsde hen toe, met hoorntjes en al: een masker van het soort dat je bij Halloween aan de deur kreeg.
Ze kregen een iets betere, maar nog geen goede indruk toen Hans Petter het masker voorzichtig aftrok. Warrig, vet, lang haar vol klitten, een lang litteken aan de linkerkant van zijn voorhoofd en zwarte, aangevreten tanden vertelden dat er onder hem ongetwijfeld iemand lag die al jaren drugs spoot. Zijn ogen waren wijd opengesperd alsof hij bang was, maar de pupillen zelf waren klein in het bijna volslagen donkere halletje van de flat. Zijn leeftijd was niet makkelijk vast te stellen, maar als Hans Petter had moeten schatten, had hij hem rond de dertig gegeven. Terwijl hij constateerde dat hij Irene nergens meer zag, trok hij de man overeind en duwde hem verder naar binnen. Hij hoorde een lang, sissend geluid toen hij de man in de houten stoel naast de gebarsten spiegel in het gangetje van de flat duwde. Ofwel de man had een levende slang in zijn keel ofwel hij had een longziekte in een vergevorderd stadium. Hoe dan ook, de brigadier trok zich een halve meter terug.
‘Naam?’
De man gaf geen antwoord. Hans Petter wilde zijn vraag herhalen, maar werd daarvan weerhouden door een langgerekte, oorverdovende schreeuw. Het kostte hem drie seconden om in de kamer te komen. Irene zat op haar knieën, met open mond, en hield haar handen voor haar ogen. Voor haar, in een plas bloed van minstens een meter doorsnee, lag een vrouw die Hans Petter onmiddellijk herkende als Lone Slevatn. Haar gezicht was zo te zien het enige onbeschadigde lichaamsdeel. Haar buik was zo doorstoken dat de darmen door de open wonden zichtbaar waren en ook haar armen en benen vertoonden duidelijk steekwonden.
Hans Petter wenkte zijn collega, die de tegenwoordigheid van geest had gehad de arm van de verdachte ex-duivel aan de radiator in de gang vast te maken. Nu praatte hij via de politieradio met de officier van dienst. Toen ze uitgesproken waren, wees Hans Petter naar Irene, die nu alleen nog af en toe snikte. Zijn collega begreep de hint, ging op zijn hurken zitten en legde zijn arm om haar schouders. Uiteindelijk wist hij haar ertoe te brengen op te staan en samen liepen ze terug naar de gang.
Hans Petter boog zich voorover, maar zorgde ervoor dat hij geen voet meer verzette. Hij stond niet meer dan een meter van de dode vandaan en mocht niet gaan rondlopen; dat zou sporen uitwissen voor de technische rechercheurs van wie hij wist dat ze eraan kwamen. Dus hij gebruikte zijn ogen. De vrouw die nog maar een paar uur eerder voor hem in de bezoekersstoel op zijn kantoor had gezeten, lag ogenschijnlijk vredig op haar rug, met haar gezicht half afgewend en haar ogen dicht. Als hij niet naar haar lichaam keek, hadden haar houding en de plas bloed om haar hoofd wel iets weg van de Madonna van Munch, vond hij.
Toen bestudeerde hij de rest van de kamer, die duidelijk de kenmerken had van het huis van een verslaafde. Op de groene, oude bank zaten brandplekjes en er lagen allerlei kleren tussen de kussens gepropt. De vloer was bezaaid met chocoladewikkels, lege frisdrankflesjes en pizzadozen. Op de salontafel lag de klassieke uitrusting van een verslaafde: lepel, aansteker, reep stof en twee papieren verpakkingen van wegwerpspuiten, de ene leeg, de andere ongeopend. Heroïne kon hij niet zien van waar hij stond. Misschien die knaap in de gang… Hij draaide zich om en constateerde dat Irene en zijn collega er niet meer waren. Wel zag hij dat de vrije hand van de ex-duivel op weg was naar zijn mond. Hij riep ‘stop!’ en vloog erheen, met als enige gevolg dat de man zich nog meer haastte. In twee lange passen was Hans Petter bij hem, en hij greep zijn hand. Leeg!
De man kauwde langzaam ergens op. Hans Petter ging resoluut zitten en drukte duim en wijsvinger van zijn linkerhand zo hard mogelijk op de overgang van het kaakbeen naar de schedel. De kaak gaf mee en hij stak duim en wijsvinger van zijn andere hand tussen de rotte tanden van de man. Zijn vingers sloten zich om iets wat op plastic leek, maar toen hij zijn hand weer naar buiten trok, slaagde de man erin zijn tanden op elkaar te zetten, net op tijd, waardoor het zakje scheurde en de inhoud eruit begon te stromen, gedeeltelijk uit, maar gedeeltelijk ook in zijn mond.