Verlossing(116)
Halvor schraapte zijn keel. ‘Ik heb hier iets gevonden wat van groot belang is voor de zaak,’ zei hij. ‘Ik moet ze helaas meenemen.’
‘Neem je me in de maling?’ Kirkebakken keek geschrokken op; zijn ogen werden donkerder.
‘Het spijt me. Maar ik beloof dat ik je zo snel als maar enigszins mogelijk kopieën zal bezorgen.’
Hij stond op en pakte de boeken. Hij had het nummer van Kraby al ingetoetst voordat hij bij de deur was.
‘Neem je me in de maling?’ Cecilie Kraby klonk als een echo van Ole Jakob Kirkebakken, maar ook alsof ze zich op een plaats tussen hemel en hel bevond en op het uiteindelijke vonnis wachtte.
‘Nee.’
‘Allemachtig… Dan denk ik dat we de rechtbank toch mee krijgen met de voorlopige hechtenis.’
‘We hebben toch nog steeds geen bewijs?’
‘Nee, maar nu begint de hoeveelheid aanwijzingen zo groot te worden dat ik niet inzie hoe de rechtbank kan ontkennen dat er gerede verdenking bestaat. Bovendien zullen ze beseffen dat het tijd kost om zo ver terug te gaan in zijn financiën.’
Haar stem ging een tikkeltje omhoog: ‘Ik zou Engers tronie wel willen zien als hij dit hoort.’
Hij zette de auto weg en liep naar de personeelsingang. Op hetzelfde moment draaide er een gevangenentransportwagen naar zijn plaats en stopte. Dat deed Halvor ook. Geïnteresseerd bleef hij staan kijken naar de politieman die uit de wagen sprong en het achterportier opendeed. Daar kwam een man uit die zijn beste jaren net achter zich had, met grijs haar, een bril en een vrolijke glans in zijn ogen, ondanks de handboeien die zijn armen op zijn rug dwongen. Toen de man zich omdraaide en Halvor in het oog kreeg, ging de vrolijke glans over in een brede glimlach.
‘Ha, daar bent u! Ik begrijp wel waarom u zich gedeisd hebt gehouden! Mijn advocaat heeft morgenavond al een afspraak met Het Nieuws op Eén. En ik heb verschrikkelijk veel te vertellen!’
Yngve Enger was zo ontzettend vrolijk dat Halvor zich even afvroeg of hij de kluts kwijt was. Hij had blijkbaar nog niet vernomen dat het bureau Interne Veiligheid na het horen van Halvor die ochtend had besloten dat er onvoldoende reden was om de beschuldiging van geweld verder te onderzoeken. Nou ja, hij zou er gauw genoeg achter komen.
Maar Halvor kon zich niet beheersen en zei: ‘Ik denk dat uw advocaat die afspraak maar beter kan afzeggen.’
‘Haha, jullie hebben geen zier,’ zei Enger, maar zijn glimlach leek een millimetertje smaller.
De inspecteur deed een vergeefse poging een brede glimlach in te houden. ‘Hm, we hebben nog een paar dingen opgegraven; ik denk dat de rechtbank daar wel in geïnteresseerd is.’
Wat hij zei kon op zichzelf niet erg dreigend overkomen op Enger. Maar de glimlach die met zijn woorden gepaard ging, was zo echt dat de montere uitdrukking op het gezicht van de multimiljonair op slag verdwenen was.
‘Wat dan, bijvoorbeeld?’
Halvor gaf geen antwoord; hij liet alleen zijn glimlach nog even inzinken. Toen draaide hij zich op zijn hakken om.
‘Blijf hier! Ik heb er recht op dat te weten, verdomme!’
De handboeien achter Halvor rammelden. Eigenlijk een heel prettig geluid, dacht hij, en hij liep richting personeelsingang.
Ondanks alle telefoontjes van de pers had Andersen tien minuten voor hem vrij weten te maken.
‘Ik heb het goede nieuws van Cecilie gehoord en doorgegeven aan de hoofdcommissaris,’ zei hij. ‘Het is nog een beetje vroeg om je te feliciteren, maar ik zie niet meer op tegen morgen, en hij ook niet.’ Hij benadrukte zijn woorden door zich achterover uit te rekken in zijn stoel en zijn handen achter zijn hoofd te leggen. ‘Zo. Waarom wilde je dit gesprek? Cecilie houdt me goed op de hoogte, hoor. Ben je op mijn functie uit of zo?’
Het was voor het eerst dat Andersen er indirect naar verwees dat hij al over een paar maanden met pensioen zou gaan. Even kreeg Halvor koudwatervrees. De commissaris zag het en vervolgde: ‘Je krijgt mijn warmste aanbevelingen, Halvor. Wij hebben wel onze meningsverschillen gehad, maar jij bent verdomme de beste rechercheur die we hier hebben. Het zou zonde zijn je op die manier kwijt te raken, natuurlijk, maar deze kans verdien je.’
Dat was bepaald een vergissing, dacht Halvor. De beste rechercheur van het team was net uit het Ullevål-ziekenhuis thuisgekomen. Maar zij kwam natuurlijk niet in aanmerking als opvolger van Andersen, omdat ze geen rechtenstudie had gedaan en geen ervaring had als leidinggevend rechercheur. Aan de andere kant zou ze die gauw krijgen als Halvor commissaris werd.
Inspecteur Heming legde de grote envelop op zijn schoot en haalde er langzaam een vel papier uit. Hij reikte het Andersen over het bureau heen aan.
‘Dat gaat linea recta naar de hoofdcommissaris.’ Andersen glimlachte.